ECLI:NL:RVS:2006:AX8523

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510578/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever op grond van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 12 december 2005 het beroep van de werkgever gegrond verklaard en de bestuurlijke boete die op 21 april 2005 was opgelegd op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vernietigd. De staatssecretaris had de boete opgelegd omdat de werkgever zich niet aan de regels had gehouden met betrekking tot het in dienst nemen van vreemdelingen. De rechtbank oordeelde echter dat de boete in strijd was met het legaliteitsbeginsel, omdat de Wav niet expliciet vermeldde welke boete voor een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid kon worden opgelegd.

In het hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de maximale boete voor een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid niet was vastgelegd in de Wav. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank de bedoeling van de wetgever had miskend. De artikelen 18a en 19d van de Wav zijn met elkaar verbonden en de maximale boete die kan worden opgelegd aan een rechtspersoon geldt ook voor vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De beslissing over de proceskosten werd gereserveerd voor de einduitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 14 juni 2006.

Uitspraak

200510578/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5588 van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 december 2005 in het geding tussen:
[de werkgever], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2005 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan [de werkgever] een bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd.
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft de staatssecretaris het daartegen door de werkgever gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de werkgever ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 21 april 2005 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2006 heeft de werkgever van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2006, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. Grandiek, ambtenaar bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de werkgever, vertegenwoordigd door J.J.R. Schelling, werkzaam bij LTB adviseurs en accountants te Alphen aan den Rijn, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 18a, eerste lid, van de Wav kunnen beboetbare feiten worden begaan door (…) rechtspersonen.
Ingevolge artikel 18a, derde lid, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijk gesteld:
1˚. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid; (…).
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door:
a.   een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250;
b.   een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000.
2.2.    De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat de staatssecretaris de boete in strijd met het legaliteitsbeginsel heeft opgelegd, aangezien in artikel 19d van de Wav niet is bepaald welke boete voor een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid ten hoogste mogelijk is.
2.3.    De staatssecretaris klaagt, gelet op de bewoordingen van de eerste leden van de artikelen 18a en 19d uit welke onmiskenbaar de bedoeling moet worden afgeleid dat artikel 19d aansluit op artikel 18a en het feit dat deze artikelen in dezelfde paragraaf kort na elkaar zijn opgenomen, terecht dat de rechtbank door aldus te overwegen heeft miskend dat de maximale boete die ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Wav aan een rechtspersoon bij het begaan van een beboetbaar feit kan worden opgelegd tevens voor de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid geldt.
2.4.    Het hoger beroep is reeds gelet hierop gegrond. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5.    De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskosten in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank die ook over deze proceskosten zal dienen te oordelen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 december 2005 in zaak no. AWB 05/5588;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    stelt de bij [de werkgever] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen kosten vast op € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk    w.g. Beerse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006
382-485.