Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/4135 WAV
[Bedrijfsnaam] V.O.F.
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorheen de staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid,
gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Eekhout, ambtenaar op verweerders ministerie.
1. Bij besluit van 2 december 2005 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 8000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Hiertegen heeft eiseres op 3 januari 2006 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 5 juli 2006, met kenmerk AI/JZ/2006/56146, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft op 10 augustus 2006 per fax een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 5 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit).
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2007. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. C. Janssens, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [vennoot], vennoot van eiseres.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres een persoon, genaamd [de vreemdeling], van Bulgaarse nationaliteit, zonder tewerkstellingsvergunning (twv) in Nederland arbeid heeft laten verrichten, terwijl deze persoon vreemdeling is in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 en voor het verrichten van arbeid een twv was vereist. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat door de vreemdeling werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van de bedrijfsvoering van eiseres voldoende is om te kunnen spreken van arbeid in de zin van de Wav. Aard, duur en omvang van de werkzaamheden zijn daarbij niet van belang.
Eiseres dient te worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b sub 1, van de Wav. De hoogte van de opgelegde boete is in overeenstemming met de Beleidsregels boeteoplegging Wav, aangezien eiseres is aan te merken als rechtspersoon. Aan het besluit waarbij de Beleidsregels in het leven zijn geroepen, is een belangenafweging vooraf gegaan die voldoet aan de eisen van onder meer de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De normbedragen worden dan ook geacht evenredig te zijn. Er is geen aanleiding op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het gevoerde beleid.
2. Eiseres heeft zich in beroep primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat de boete gematigd dient te worden. Niet is gebleken dat is getoetst aan artikel 3:4 van de Awb. Eiseres beroept zich voorts op artikel 4:84 van de Awb. De bijzondere omstandigheden zijn erin gelegen dat de [vennoot] slechts met veel moeite van zijn onderneming kan rondkomen.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
4. Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van - voor zover hier van belang - artikel 2 van de WAV.
5. Ingevolge artikel 19a van de Wav wordt aan degene op wie een verplichting rust voortvloeiende uit de Wav een boete opgelegd als het niet naleven van die verplichting is aangeduid als een beboetbaar feit.
6. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Wav - voor zover hier van belang - is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,--. Ingevolge het derde lid van dit artikel stelt de Minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
7. In de Beleidsregels boeteoplegging Wav (hierna: de beleidsregels), gepubliceerd in de Staatscourant nr. 232 van 29 november 2005, is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt wordt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de “Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav” (hierna: de tarieflijst), die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. In de tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,--.
8. Niet is in geschil dat eiseres ten tijde van de controle in het kader van de Wav niet in het bezit was van een twv ten behoeve van de aldaar aangetroffen vreemdeling.
9. Eiseres stelt dat de vreemdeling slechts is aangetroffen met een schroefboormachine in zijn hand, maar dat niet is gebleken dat daar werkzaamheden mee zijn verricht. De rechtbank overweegt dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van gehoor van 15 juni 2005 blijkt dat namens eiseres is verklaard dat de vreemdeling heeft geholpen met het maken van een koelcel in een loods die eiseres huurt voor de opslag van kipproducten.
10. De Wav gaat uit van een ruim werkgeversbegrip. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de artikelen 1 en 2 van de Wav (TK 1993-1994, 23 574, nr. 3, p. 13) is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagverhouding is daarbij niet relevant, aldus de Memorie van Antwoord (TK 1993-1994, 23 574, nr. 5, p. 2). Evenmin is van belang of de arbeid tegen beloning plaatsvindt, nu de Wav geen onderscheid maakt tussen betaalde en onbetaalde arbeid. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiseres terecht aangemerkt als werkgever zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wav.
11. Eiseres heeft nog aangevoerd dat nu de vreemdeling zelfstandig ondernemer is, hij over voldoende middelen beschikte en derhalve geen arbeid behoefde te verrichten.
12. De rechtbank overweegt dat, onverminderd hetgeen namens eiseres is betoogd, sprake is van arbeid in de zin van de Wav, nu de werkzaamheden ten nutte van de bedrijfsvoering van eiseres zijn verricht, terwijl eiseres niet in het bezit was van een twv ten behoeve van de vreemdeling. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiseres een boete heeft kunnen opleggen wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
13. Eiseres heeft verder gesteld dat de onderneming weliswaar een vennootschap onder firma is, maar feitelijk dient te worden aangemerkt als eenmanszaak, zodat de boete had dienen te worden gehalveerd, gelet op beleidsregel 2 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav.
14. Voor de hoogte van de op te leggen boete is de gekozen rechtsvorm bepalend. Deze is een vennootschap onder firma, zijnde een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. Een dergelijke vennootschap wordt ingevolge artikel 18a, juncto artikel 19d, eerste lid, van de Wav, wat betreft de hoogte van een op te leggen boete met een rechtspersoon gelijkgesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2006 (JV 2006/287) en 21 maart 2007 (JV 2007/184). Voor toepassing van beleidsregel 2 bestaat derhalve geen grond.
15. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar subsidiaire betoog dat de hoogte van de boete dient te worden gematigd omdat de toepassing van de onderhavige beleidsregel onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Het is aan eiseres om bijzondere feiten en omstandigheden aan te dragen om deze stelling te onderbouwen. Nu ook ter zitting is erkend dat er geen schriftelijke stukken ter onderbouwing van de financiële situatie kunnen worden overgelegd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de boete dient te worden gematigd. Ook overigens heeft de rechtbank in de door eiseres in beroep naar voren gebrachte omstandigheden geen grond gezien om van de Tarieflijst af te wijken en het boetebedrag te matigen.
16. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2007 door mr. P.H.A. Knol, voorzitter,
in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken.