RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
de vennootschap onder firma [Naam vennootschap onder firma]
(als rechtsopvolgster van maatschap [naam rechtsopvolgster van maatschap]),
gevestigd te Andijk,
eiseres,
gemachtigde mr. F.A.K.J. de Roock,
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) opgelegd wegens het zonder tewerkstellingsvergunning laten verrichten van arbeid door[werknemer]nemer] (hierna: [werknemer]), van Poolse nationaliteit.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 februari 2006 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 3 april 2006 gemotiveerd beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 januari 2006. Voor eiseres is verschenen [naam rechtsopvolgster van maatschap], bijgestaan door mr. C.M.E.F. Theuns, kantoorgenoot van mr. F.A.K.J. de Roock. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. F.P.A. Fikken en mr. J.J.A. Huisman.
1. Het geschil betreft het bestreden besluit van 27 februari 2006, waarbij verweerder de aan eiseres opgelegde boete van € 8000,00 voor het zonder tewerkstellingsvergunning laten verrichten van arbeid door [werknemer], heeft gehandhaafd.
2. Bij de beoordeling van dat besluit is met name de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder b en sub 1, van de Wav, wordt als werkgever aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wav en artikel 1, onder m, van de Vreemdelingenwet 2000, is ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld vreemdeling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 van de Wav, wordt het niet naleven van artikel 2 van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18 a, eerste lid, van de Wav, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen;
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt voor de toepassing van het eerste lid de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid gelijkgesteld met een rechtspersoon;
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Volgens beleidsregel 1 van de beleidsregels boeteoplegging Wav (Stcrt. 2004, 249) wordt bij de berekening van de boete, als bedoeld in art. 19a, eerste lid, aanhef en onder a Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (hierna: Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Verder volgt uit de beleidsregels dat voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met art. 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het normbedrag wordt gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van art. 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8000 en dat bedrag voor overtreding van art. 15 lid 2 t/m 4 van de Wav gesteld op € 1500.
3.1 Vast staat dat [werknemer] is aan te merken als vreemdeling in de zin van de Wav. Voor de beantwoording van de vraag of eiseres heeft gehandeld in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav is het volgende van belang.
3.2 De stelling van eiseres dat zij ten tijde van de controle geen werkgever was van [werknemer] in de zin van de Wav omdat [werknemer] met ingang van 1 januari 2005 vennoot is van eiseres, volgt de rechtbank niet. De oprichtingsakte waarbij eiseres is opgericht dateert immers van na 1 januari 2005 nu deze eerst op 2 december 2005 is ondertekend. Dat bij de toekomstige vennoten reeds vóór 1 januari 2005 de intentie bestond een vennootschap onder firma op te richten doet aan het voorgaande niet af nu ook de voorovereenkomst van oprichting van een vennootschap van 30 maart 2005 dateert van na de controle door de Arbeidsinspectie op 1 maart 2005. De stelling van eiseres dat de belastingdienst wél heeft geaccepteerd dat de vennootschap met terugwerkende kracht per 1 januari 2005 zou zijn opgericht is door haar eerst ter zitting naar voren gebracht en heeft zij voorts niet onderbouwd met stukken van de belastingdienst.
3.3. Nu, gelet op het voorgaande niet aannemelijk is gemaakt dat [werknemer] op 1 maart 2005 reeds vennoot was van eiseres, dient te worden beoordeeld of eiseres haar werkgever was in de zin van de Wav.
In dat verband overweegt de rechtbank dat voorop moet worden gesteld dat het begrip werkgever, zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav, volgens de Memorie van Toelichting (MvT) bij die wet, ruim moet worden uitgelegd. Met de ruime definitie van dat begrip beoogt de wetgever duidelijk te maken dat het een werkgever of opdrachtgever altijd verboden is zonder vergunning vreemdelingen arbeid te laten verrichten, behalve als de vreemdeling over een verblijfsdocument beschikt waaruit blijkt dat voor hem geen beperkingen gelden voor het verrichten van arbeid. Voorts blijkt uit bedoelde MvT dat degene die de vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten, vergunningplichtig is en dat degene voor wie de feitelijke arbeid wordt verricht zorg dient te dragen voor de aanwezigheid van een vergunning. Aldus is door de gekozen definitie iedereen werkgever die een ander in het kader van ambt, beroep of bedrijf arbeid laat verrichten. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een gezagsverhouding is daarbij niet meer van belang. Immers, alleen het feit dat er in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht, is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende.
3.4 De werkzaamheden die [werknemer] op 1 maart 2005 in het bedrijf heeft verricht, bestaande uit het bossen van irissen en anjers, moeten naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als het feitelijk verrichten van arbeid in de zin van de Wav. Nu voorts niet in geschil is dat eiseres ten behoeve van [werknemer] niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van overtreding door eiseres van het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De stelling ter zitting dat [naam rechtsopvolgster van maatschap] namens eiseres bij het Centrum voor Werk en Inkomen heeft getracht een tewerkstellingsvergunning voor [werknemer] te verkrijgen, en dat deze hem meermaals is geweigerd omdat [werknemer] als ondernemer werd gezien, kan aan het voorgaande niet afdoen. In dat verband overweegt de rechtbank dat uit hetgeen [naam rechtsopvolgster van maatschap] ter zitting heeft verklaard is gebleken dat hij eerst na de controle van 1 maart 2005, na contact met zijn accountant het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) heeft benaderd voor een tewerkstellingsvergunning en dat voorts niet duidelijk is geworden welke vragen hij de medewerkers van het CWI heeft gesteld.
4.1 Gelet op het voorgaande en gelet op de tarieven die verweerder blijkens de Beleidsregels boeteoplegging Wav in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen hanteert, ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat verweerder eiseres ten onrechte een boete van € 8.000,00 heeft opgelegd.
4.2 De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het opleggen van de boete in strijd zou zijn met het legaliteitsbeginsel omdat in art. 19d Wav niet is bepaald welke boete voor een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid ten hoogste mogelijk is. De rechtbank wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: AX8523, waarin is overwogen dat uit de bewoordingen van de eerste leden van de artikelen 18a en 19d en de omstandigheid dat deze artikelen in dezelfde paragraaf kort na elkaar zijn opgenomen onmiskenbaar de bedoeling moet worden afgeleid dat artikel 19d aansluit op artikel 18 en dat gelet daarop de maximale boete die ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Wav aan een rechtspersoon bij het begaan van een beboetbaar feit kan worden opgelegd tevens voor de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid geldt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2007 door mr. M. Kraefft, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.