ECLI:NL:RVS:2006:AU9398

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509651/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring na brand in Uitzetcentrum Schiphol-Oost

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die na een brand in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost in bewaring is gesteld. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die de bewaring had opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet langer rechtmatig was, omdat deze enkel voortduurde ten behoeve van een onderzoek naar de brand door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De minister betoogde echter dat de tijdelijke opschorting van de uitzetting het zicht op de uitzetting niet had verloren doen gaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de brand en de gevolgen daarvan niet aan de rechtmatigheid van de bewaring afdoen. De vreemdeling had langer in bewaring gezeten dan noodzakelijk was voor zijn uitzetting, en er waren geen feiten of omstandigheden die een beletsel voor zijn vertrek vormden. De rechtbank had terecht overwogen dat de bewaring vanaf 11 november 2005 voor een ander doel dan uitzetting plaatsvond. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
200509651/1.
Datum uitspraak: 4 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/46651 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 17 november 2005 in het geding tussen:
A
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2005 is A (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de bewaring opgeheven en aan hem een schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 december 2005 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Bij brief van 12 december 2005 heeft de Afdeling de minister om nadere informatie verzocht, waarop hij bij brief van 16 december 2005 heeft geantwoord. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 december 2005 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de minister dat de rechtbank, door te overwegen dat de bewaring niet langer rechtmatig is, omdat deze slechts voortduurt ten behoeve van het onderzoek naar de brand in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, heeft miskend dat de tijdelijke opschorting van de uitzetting, zoals die heeft plaatsgevonden, het zicht daarop niet verloren heeft doen gaan.
2.1.1. Zoals de Afdeling (uitspraak van 7 december 2005 in zaak nr. 200509360/1, aangehecht ter voorlichting van partijen) eerder heeft overwogen, doet de omstandigheid dat de brand op 27 oktober 2005 in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost en de gevolgen daarvan tot enig uitstel van de uitzetting van de vreemdelingen, die in het cellencomplex van het centrum verbleven en dientengevolge tot voortzetting van hun bewaring heeft geleid, op zichzelf niet aan de rechtmatigheid van de bewaring af.
Uit de voormelde brief van 16 december 2005 is gebleken dat met ingang van 10 november 2005 de verwijdering van de desbetreffende groep vreemdelingen zou worden hervat, doch de minister de uitzetting op 11 november 2005 opnieuw heeft opgeschort, thans in verband met een door de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit te voeren onderzoek.
De vreemdeling heeft aldus langer in bewaring gezeten dan ter fine van zijn uitzetting noodzakelijk was. Nu geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die een beletsel voor diens vertrek vormden en verder geen uitzettingshandelingen meer zijn verricht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 11 november 2005 plaatsvond voor een ander doel dan zijn uitzetting.
Dat de minister, als gesteld, aan personen die te kennen gaven vrijwillig te willen vertrekken de mogelijkheid heeft geboden om in het kader van het onderzoek bij voorrang te worden gehoord, doet aan deze conclusie niet af.
Derhalve faalt de grief.
2.1.2. De tweede grief heeft geen zelfstandige betekenis.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdentweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hoovers-Backaert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2006
367.
Verzonden: 4 januari 2006
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,