ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4015

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/57504, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting van asielzoekers in het kader van de motie-Bos

In deze zaak hebben eisers, een gezin van Kirgizische nationaliteit, beroep ingesteld tegen hun inbewaringstelling op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers op 23 november 2006 in bewaring zijn gesteld, omdat de openbare orde dit zou vereisen. Eisers hebben echter aangevoerd dat er geen concreet zicht op uitzetting is, verwijzend naar de motie-Bos, die betrekking heeft op asielzoekers die vóór 1 april 2001 een aanvraag hebben ingediend en Nederland niet hebben verlaten. De rechtbank heeft de argumenten van eisers overwogen en verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de geplande uitzetting van eisers op 5 december 2006 was geannuleerd. Dit was het gevolg van de motie-Bos, die door de Tweede Kamer was aangenomen. De rechtbank concludeert dat de bewaring van eisers niet langer gerechtvaardigd was, aangezien er geen feitelijke belemmeringen waren voor hun uitzetting en de bewaring vanaf 5 december 2006 om andere redenen is voortgezet. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, beveelt de opheffing van de bewaring en kent eisers een schadevergoeding toe van € 420,-- voor de dagen die zij onterecht in bewaring hebben doorgebracht. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vergoed, vastgesteld op € 644,--. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en openbaar uitgesproken op 8 december 2006.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
regnr.: Awb 06/57504, 06/57504 en 06/57499
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
1. [eiser],
geboren op [geboortedatum] 1962,
IND dossiernummer 0012.31.8022,
2. [eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1962,
en hun minderjarige zoon,
3. [zoon eiser en eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1991,
IND dossiernummer 0012.31.8022,
allen van Kirgizische nationaliteit,
thans verblijvende in het uitzetcentrum Zestienhoven,
raadsman mr. S. Land,
eisers,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
vertegenwoordigd door D.A. Riezebos,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 23 november 2006 zijn eisers in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, nu de voor terugkeer van eisers noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000).
Eisers hebben op 23 november 2006 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De beroepen strekken tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 7 december 2005. Eisers zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
Eisers hebben zich, onder verwijzing naar de motie-Bos c.s. over de pardonregeling voor asielzoekers die hun eerste aanvraag voor 1 april 2001 indienden en Nederland niet hebben verlaten (nr. TK 2006-2007, 19637m nr. 1106), op het standpunt gesteld dat er geen concreet zicht op uitzetting is. De bewaring is daarom onrechtmatig.
De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 januari 2006 (200509651/1; JV 2006,78) en 31 maart 2006 (kenmerk 200600951/1; JV 2006, 278) als volgt.
Uit de brief van verweerder van 6 december 2006 is gebleken dat de geplande uitzetting van eisers op 5 december 2006 is geannuleerd vanwege de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Bos.
Nu verweerder heeft afgezien van zijn voornemen om eisers op 5 december 2006 uit te zetten en daaraan geen feitelijke belemmeringen, noch een door eisers aangespannen vreemdelingrechte-lijke procedure ten grondslag lagen, moet worden geconcludeerd dat de bewaring om niet met de uitzetting verband houdende redenen is voortgezet. Eisers hebben aldus langer in bewaring gezeten dan ter fine van hun uitzetting noodzakelijk was. De bewaring heeft vanaf 5 december 2006 daarom plaatsgevonden met een ander doel dan uitzetting.
Dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, op korte termijn een debat over de reactie van verweerder op de motie-Bos zal plaatsvinden en de uitzetting van eisers slechts gedurende een korte periode wordt opgeschort, kan aan het voorgaande niet afdoen. De stelling van eisers treft doel.
De beroepen zullen gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eisers, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hen ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 70,-- per dag voor de dagen die zij vanaf 5 december 2006 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 420,-- (3 X 2 X 70) zal worden toegekend.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Ten aanzien van het bedrag van de te vergoeden proceskosten overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat in dit geval sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar het Bpb en Bijlage C2 van het Bpb, dan ook worden bepaald op € 644,=, nu de gemachtigde beroep heeft ingesteld (1 punt, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) en ter zitting is verschenen (1 punt, wegingsfactor 1).
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eisers ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 420,--
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier op 8 december 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden:
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 420,--.
Aldus gedaan op 8 december 2006 door mr. J.F.M.J. Bouwman, fungerend voorzitter.