ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4387

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/11990
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Fockens
  • C.J. Ullersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling in het kader van overleveringsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 maart 2007 uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die op 17 maart 2007 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling niet rechtmatig was, omdat deze was opgelegd met een ander doel dan uitzetting, namelijk in verband met een overleveringszaak. Eiser beschikte over een geldig Nigeriaans paspoort en had direct kunnen worden uitgezet, maar verweerder had besloten om de overleveringszaak af te wachten voordat tot uitzetting zou worden overgegaan. De rechtbank stelde vast dat de intentie van verweerder niet was om eiser zo spoedig mogelijk uit te zetten, maar om hem de overleveringszaak in Nederland te laten afwachten. Dit leidde tot de conclusie dat eiser langer in bewaring was gehouden dan noodzakelijk was voor zijn uitzetting, wat in strijd was met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding aan eiser voor de onterecht opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, alsook tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/11990
V-nr.: [nummer]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1968, van (gestelde) Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Zeist, eiser,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Op 17 maart 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2 Bij beroepschrift van 19 maart 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 maart 2007. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.4 Het onderzoek is heropend en behandeld ter openbare zitting van 29 maart 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.H.M. van Wijk. Tevens was ter zitting aanwezig S.M. Nikolopoulos als tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
2.1 Eiser heeft aangevoerd dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, omdat deze niet ter fine van uitzetting is opgelegd, maar in verband met een overleveringszaak, waarin op 30 maart 2007 uitspraak wordt verwacht. Eiser kon direct na het eindigen van de overleveringsdetentie op 17 maart 2007 worden uitgezet, want hij is in het bezit van een geldig Nigeriaans paspoort en hij heeft verlenging aangevraagd van de in 2005 verlopen Spaanse verblijfsvergunning. Derhalve is de inbewaringstelling met een ander doel opgelegd dan uitzetting en is deze in strijd met de wet. Bovendien is eiser, nadat hij op 14 december 2006 was staande gehouden in het kader van de Vw 2000, een vertrekregeling aangeboden. De huidige situatie is niet anders dan toen hem die vertrekregeling werd geboden, om welke reden verweerder eiser ook nu een vertrekregeling had moeten bieden. Tot slot is eiser niet binnen veertien dagen na indiening van het beroepschrift en dus niet tijdig gehoord.
2.2 Verweerder heeft ter zitting van 29 maart 2007 medegedeeld dat de vreemdelingenbewaring rechtmatig is opgelegd. Volgens het beleid van verweerder gaat overlevering echter vóór uitzetting, zodat niet zal worden uitgezet voordat uitspraak in de uitleveringszaak is gedaan. Het geen gebruik maken van het Nigeriaanse paspoort kan in dit licht worden bezien. Het afwachten van de uitspraak in de overleveringszaak van eiser vormt een tijdelijk uitzetbeletsel. Ondertussen werkt verweerder rustig aan eisers uitzetting naar Spanje. Verweerder heeft contact gezocht met de Spaanse autoriteiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.3 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
2.4 De rechtbank stelt vast dat eiser een Nigeriaans paspoort heeft met een geldigheidsduur tot 10 oktober 2007. Verweerder heeft niet betwist dat eiser op dit paspoort eerder had kunnen worden uitgezet, maar beroept zich op zijn beleid dat overlevering vóór uitzetting gaat en dat daarom de uitspraak in de overleveringszaak wordt afgewacht.
2.5 De rechtbank overweegt dat onbetwist is dat op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld verweerder niet de intentie had eiser zo spoedig mogelijk uit te zetten, maar om hem de uitleveringszaak hier in Nederland af te laten wachten en hem eventueel daarna pas zo spoedig mogelijk uit te zetten. Evenmin is betwist dat eiser direct had kunnen worden uitgezet naar Nigeria. Eiser heeft aldus langer in bewaring gezeten dan ter fine van zijn uitzetting noodzakelijk was. De inbewaringstelling van eiser heeft derhalve van meet af aan voor een ander doel plaatsgevonden dan zijn uitzetting, hetgeen in strijd is met de wet. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 januari 2006 (zaaknr. 200509651/1, LJN AU9398). Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevolen. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
2.6 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest (drie dagen) en € 70,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest (tien dagen), derhalve in totaal € 985,--.
2.7 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring met onmiddellijke ingang wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 985,-- (zegge: negenhonderd en vijfentachtig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 805,-- (zegge: achthonderd en vijf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2007 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Ullersma, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.