ECLI:NL:RVS:2005:AU8447

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505732/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horecagelegenheid door burgemeester wegens overtredingen van de Opiumwet en APV

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 25 mei 2005 zijn beroep ongegrond verklaarde. De burgemeester van Rotterdam had op 22 oktober 2003 met toepassing van bestuursdwang de horecagelegenheid van appellant gesloten voor een periode van twaalf maanden en de exploitatievergunning ingetrokken. Dit besluit volgde op herhaalde overtredingen van de Opiumwet en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld, gezien de aanwezigheid van softdrugs en andere overtredingen in de inrichting. Appellant stelde dat de burgemeester niet in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet, aangezien er een handelshoeveelheid softdrugs aanwezig was. Daarnaast waren er meerdere andere overtredingen geconstateerd, zoals het verstrekken van alcohol zonder vergunning en het niet naleven van brandveiligheidseisen. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid kon stellen dat de exploitatie van de inrichting een gevaar vormde voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200505732/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. VERORD 05/138 van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Rotterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 22 oktober 2003 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) met toepassing van bestuursdwang het door appellant geëxploiteerde [inrichting] aan de [locatie] te [plaats] voor een periode van twaalf maanden gesloten en de aan appellant verleende vergunning voor de exploitatie van die inrichting ingetrokken.
Bij besluit van 9 december 2004 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2005, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door H.G. Elmendorp, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Appellant is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, voor zover thans van belang, is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 2.3.6, vierde lid, aanhef en onder c, d en f, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: de APV) kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:
c.   indien aannemelijk is, dat de exploitant of beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
d.   indien de exploitant of beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
f.   indien zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
2.2.    Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat in de inrichting, waarin de verkoop van softdrugs niet is gedoogd, een handelshoeveelheid softdrugs aanwezig was, zodat de burgemeester reeds daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was tot sluiting van de inrichting. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat de burgemeester van de sluiting, waarmee is beoogd om de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting te herstellen, diende af te zien.
Niet in geschil is dat in de inrichting herhaaldelijk zonder vergunning alcohol werd verstrekt dan wel daartoe aanwezig was, dat appellant in de inrichting betrokken is geweest bij de aankoop van een gestolen autoradio, dat hij medewerking heeft geweigerd aan een brandweercontrole in de inrichting, dat hij teveel mensen in de inrichting heeft toegelaten, dat de inrichting buiten zijn aanwezigheid na sluitingstijd geopend is gebleven en dat hij niet daadwerkelijk, maar slechts op papier, de exploitant is van de inrichting. Gelet hierop, alsmede op voornoemde aanwezigheid van een handelsvoorraad softdrugs in de inrichting, heeft de rechtbank, anders dan appellant betoogt, terecht geconcludeerd dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat exploitatie van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving, alsmede dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.3.6, vierde lid, aanhef en onder d, van de APV.
Met de rechtbank is de Afdeling ten slotte van oordeel dat het betoog van appellant dat de burgemeester in redelijkheid het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat niet heeft kunnen laten prevaleren boven het financiële belang van appellant, faalt.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005
45-450.