ECLI:NL:RBOBR:2013:4458

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
SHE 13/3896
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van panden wegens hennepkwekerij en aangetroffen wapens

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, eigenaresse van panden in Valkenswaard, tegen een besluit van de burgemeester om deze panden voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft deze maatregel genomen nadat er een hennepkwekerij met circa 1.800 planten was aangetroffen, evenals vuurwapens in de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting, ook al was er geen overlast in de omgeving. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende is voor de bevoegdheid tot sluiting, ongeacht of er daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. De voorzieningenrechter wijst de argumenten van verzoekster af, waaronder dat de sluiting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM en het IVRK, en concludeert dat de burgemeester in zijn handhaving niet onredelijk heeft gehandeld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3896
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en

de burgemeester van de gemeente Valkenswaard, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.P. Looijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2013 heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet de panden en bijbehorend erven aan het adres [adres 1] (kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, secties H nr. 131 en 132) voor de duur van drie maanden met ingang van 18 april 2013, gesloten.
Bij uitspraak van 27 mei 2013 (SHE 13/2793) heeft de voorzieningenrechter het besluit van 11 april 2013 tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar geschorst.
Bij besluit van 3 juli 2013 heeft verweerder, onder aanvulling van de motivering, het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster is eigenaresse van de panden en bijbehorende erven aan de [adres 1]. Op 20 maart 2013 is door de politie op een met een hekwerk afgescheiden deel van het erf van verzoekster een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bevond zich in een uitgegraven betonnen kelder van ongeveer 11 bij 18 meter, met een hoogte van circa 2,1 meter, die in twee compartimenten was verdeeld. In elk compartiment was een hennepkwekerij in bedrijf. In totaal werden er ongeveer 1.800 hennepplanten aangetroffen. Ten behoeve van de hennepkwekerij werd buiten de meter om elektriciteit betrokken. Ten slotte zijn in de slaapkamer van het woonhuis in een kluis twee vuurwapens en een stroomstootwapen aangetroffen.
3.
Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft verweerder besloten om alle panden, inclusief de daarbij horende erven, op voormelde kadastrale percelen voor een periode van drie maanden voor een ieder te sluiten.
4.
De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 27 mei 2013 het primaire besluit geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Aangezien de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening op korte termijn zal eindigen, is er sprake van spoedeisend belang bij de thans gevraagde voorlopige voorziening.
5.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Verweerder hanteert bij het gebruikmaken van de bevoegdheid tot sluiting de ‘Beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid)’ (hierna: de Beleidsregel) door verweerder vastgesteld op 20 december 2011, tezamen met het daarop van toepassing zijnde Handhavingarrangement.
6.
Verzoekster heeft allereerst aangevoerd dat verweerder in dit geval niet bevoegd is om op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting over te gaan omdat het hier een ondergrondse hennepkwekerij in het buitengebied van de gemeente Valkenswaard betreft. Nu er vanuit de kwekerij niet is gehandeld en ter plaatse geen hennep werd verkocht aan consumenten is geen sprake van overlast ten gevolge van drugshandel vanuit een woning, welke situatie de wetgever bij het vaststellen van artikel 13b Opiumwet voor ogen heeft gehad.
7.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Tot 1 november 2007 was de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet aan de burgemeester gegeven bevoegdheid beperkt tot voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven, waarbij voor sluiting van een lokaal voorwaarde was dat drugs in het lokaal waren verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig waren. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvSt) volgt uit het woord “daartoe” dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs de burgemeester al op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (oud) bevoegd maakte tot sluiting. Voor het ontstaan van de bevoegdheid tot sluiting was derhalve niet vereist dat daadwerkelijk drugs waren verhandeld (zie de uitspraken van de ABRvSt van 5 januari 2005, LJN AR8730; 21 december 2005, LJN AU8447; 18 oktober 2006, LJN AZ0347 en 17 september 2008, LJN BF0983).
Met ingang van 1 november 2007 is de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet uitgebreid tot woningen, niet voor het publiek toegankelijke lokalen en de bij die woningen of lokalen behorende erven (Wet van 27 september 2007, Stb. 355, inwerkingtreding Stb. 2007, 392). De zinsnede “wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is”, is daarbij niet gewijzigd. Blijkens de parlementaire behandeling is de wetgever zich daarbij bewust geweest van de betekenis die in de rechtspraak werd toegekend aan de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs.
Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er van uit dat ook bij woningen en niet voor het publiek toegankelijke lokalen de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende is voor het ontstaan van de bevoegdheid tot sluiting, en daarvoor niet is vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen oogstrijpe hennepplanten op het erf van eiseres was verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook bevoegd het erf en de zich daarop bevindende woning en bedrijfshal met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten. Dat inmiddels op grond van een last onder bestuursdwang tot ontmanteling van de hennepkwekerij is overgegaan, maakt dit niet anders.
8.
Verzoekster heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid tot sluiting onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en die van haar minderjarige kinderen. Daarbij zijn de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit uit het oog verloren en is gehandeld in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), alsook met artikel 3, eerste lid, van het Internationaal Verdrag van de rechten van het kind. Ten slotte wordt met de sluiting inbreuk gemaakt op het grondwettelijk verankerd eigendomsrecht van verzoekster.
9.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij de uitoefening van de hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomende bevoegdheid beschikt over (door de rechter te respecteren) beleidsvrijheid. Het door verweerder in dit verband gevoerde handhavingsbeleid gaat er van uit dat een niet voor het publiek toegankelijk lokaal waarin voor de eerste keer drugshandel ten aanzien van softdrugs is geconstateerd, zonder waarschuwing voor de duur van drie maanden wordt gesloten. Bij een woning waarbij genoemde overtreding voor de eerste keer is vastgesteld, geldt, eveneens zonder waarschuwing, een sluitingsduur van één tot drie maanden. Naar voorlopig oordeel is dit beleid niet kennelijk onredelijk te achten.
Gezien de omvang van de aangetroffen hennepkwekerij en gelet op de in de woning aangetroffen (vuur-)wapens heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat kennelijk sprake is van drugshandel in georganiseerd verband, waarbij een sluiting voor de duur van drie maanden in redelijkheid aangewezen is ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen.
10.
De stelling van verzoekster dat zij - anders dan haar partner - niet op de hoogte zou zijn geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, levert geen omstandigheid op die noopt tot afwijking van het handhavingsbeleid. Gelet op de omvangrijke graaf-werkzaamheden die met de aanleg en opbouw van de kwekerij gemoeid moeten zijn geweest, is niet aannemelijk dat verzoekster zich niet bewust was van de aanwezigheid van een hennepkwekerij op haar percelen.
11.
Met betrekking tot de stelling van verzoekster dat zij door de sluiting van de bedrijfshal groot financieel nadeel zal lijden, overweegt de voorzieningenrechter dat dit financiële nadeel het directe gevolg is van de sluiting. Dit nadeel moet daarom worden geacht bij de vaststelling van het beleid te zijn meegewogen. Reeds daarom kan het niet als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.
12.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht op respect voor het privé-en gezinsleven voorts toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en derhalve bij wet voorzien. De bescherming van eigendom gaat voorts niet zover dat niet in het algemeen belang beperkingen kunnen worden opgelegd.
13.
Verzoeksters stelling dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat het in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), slaagt ten slotte evenmin omdat, nog afgezien van de vraag of de genoemde bepaling rechtstreekse werking heeft, er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich in het onderhavige geval onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. In het door verweerder gehanteerde stappenplan wordt voorzien in het aanbieden van vervangende woonruimte aan ‘onschuldige’ bewoners die niets met de aanwezigheid van drugs in en rond het pand te maken hebben. Ter zitting is door verweerders gemachtigde aangegeven dat de kinderen van verzoekster als zodanig worden aangemerkt.
14.
De voorzieningenrechter merkt voorts op dat - anders dan ten tijde van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2013 -inmiddels vier maanden zijn verstreken, hetgeen voldoende moet worden geacht om vervangende woonruimte, bijvoorbeeld op een vakantiepark of bij familie, te vinden.
15.
De recente verslechtering in de medische situatie van de partner van verzoekster dateert van na de bestreden besluitvorming, zodat verweerder die in zijn belangenafweging niet mee heeft kunnen en hoeven wegen.
16.
Ter zitting heeft verzoekster nog gewezen op met name genoemde hennepkwekerijen die binnen verweerders gemeente zijn aangetroffen en waarbij verweerder geen gebruik zou hebben gemaakt van zijn sluitingsbevoegdheid. Gelet op het zeer late stadium waarin verzoekster deze stelling heeft betrokken, ziet de voorzieningenrechter geen reden ter zake een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder zal zich met betrekking tot dit beroep op het gelijkheidsbeginsel in de bodemprocedure nader kunnen verweren. Vooralsnog is voor de voorzieningenrechter niet vast komen te staan dat sprake is van met de situatie van verzoekster vergelijkbare gevallen.
17.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal worden afgewezen.
18.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. J.J.M. Goosen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.