RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 1000
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser] hodn [naam],
wonend te [plaats], eiser,
de burgemeester van de gemeente Kerkrade,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 23 mei 2008
Kenmerk: LO/SML- 08u0008621
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn - hieronder nader te duiden - besluit van 27 september 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tijdig beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het besluit van 23 mei 2008.
Verweerder heeft ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en tevens een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 21 januari 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde M.M.A. Straatman-Selij, advocaat te Maastricht.
Verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door S. Mulder, werkzaam bij de gemeente Kerkrade.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting zijn de volgende feiten en omstandigheden voor de rechtbank komen vast te staan.
Eiser exploiteert sinds meer dan tien jaren een growshop in het pand aan de [adres] te Kerkrade. Eiser heeft hiervoor een vergunning aangevraagd. Deze aanvraag is nog in behandeling bij verweerder. Bij brief van 31 januari 2006 heeft verweerder eiser bericht dat de behandeling van zijn aanvraag met ingang van die datum voor onbepaalde tijd zal worden aangehouden en dat gedurende die periode - onder voorwaarden - niet wegens het ontbreken van de vergunning tegen de exploitatie van de growshop zal worden opgetreden.
Bij een politieonderzoek op 26 september 2007 is in de kelder van het pand circa acht kilogram softdrugs aangetroffen, bestaande uit in totaal 3075 gram henneptoppen, 3387 gram hasjiesj en 2036 gram hennepblad. Daarnaast is papiergeld, een telmachine, een tweetal weegschalen en een zakcalculator aangetroffen.
Naar aanleiding van voormeld onderzoek heeft verweerder bij het in rubriek 1 genoemde besluit van 27 september 2007 bevolen tot onmiddellijke sluiting van de growshop voor de duur van zes maanden. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser is op dit bezwaar gehoord door de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie Kerkrade (hierna: CBC).
Bij advies van 19 december 2007 heeft de CBC geadviseerd het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het besluit van 27 september 2007 te herroepen en in plaats daarvan eiser een schriftelijke waarschuwing te geven.
In afwijking van dit advies heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat hij op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om tot onmiddellijke sluiting over te gaan, zonder voorafgaande schriftelijke waarschuwing. Gelet op het algemeen belang diende verweerder in dezen op te treden, waarbij sluiting de voorkeur verdiende. Daarbij is van belang dat de exploitatie van de growshop werd gedoogd op voorwaarde dat niet in strijd met de Opiumwet werd gehandeld. Bovendien vormde de hoeveelheid softdrugs die is aangetroffen een grove overschrijding van de maximale toegestane hoeveelheid softdrugs van vijf gram. De aangetroffen hoeveelheid duidt op structurele verkoop, verstrekking of ter verstrekking aanwezig hebben van verdovende middelen. Verder dient aan het bestuur een marge te worden gelaten ter invulling van beleid bij ernstige en/of bijzondere omstandigheden om ad hoc op een feitelijke situatie te kunnen reageren. Ook gaat het hier niet om een structurele afwijking van de handhavingsmatrix.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder gebonden is aan de in de handhavingsmatrix neergelegde beleidsregel dat bij een eerste overtreding, zoals in het onderhavige geval, een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven en dat eerst bij een tweede overtreding tot tijdelijke sluiting moet worden bevolen. In de handhavingsmatrix is niet vermeld dat bij het aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan vijf gram softdrugs onmiddellijk zal worden overgegaan tot tijdelijke sluiting. Verder heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat hij is afgeweken van de handhavingsmatrix. Dit klemt te meer, nu hij tevens is afgeweken van voormeld advies van de CBC van 19 december 2007 en hij daarom op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb een bijzondere motiveringsplicht heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Artikel 5:22 van de Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot bestuursdwang slechts bestaat indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. In lijst II behorende bij de Opiumwet zijn hasjiesj en hennep vermeld.
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder een handhavingsbeleid ontwikkeld dat is neergelegd in de “Beleidsregels sluitingsbevoegdheid woningen en inrichtingen (artikel 174a Gemeentewet en artikel 13b Opiumwet)”, zoals laatstelijk gewijzigd op 17 december 2003. Volgens dit handhavingsbeleid geldt voor drugswinkels (headshop, smartshop, ecoshop, growshop, cadeaushop) een handhavingsmatrix. Daarin is onder meer bepaald dat na een overtreding de eerste keer een schriftelijke waarschuwing en de tweede keer tijdelijke sluiting voor de duur van zes maanden volgt. Onder de matrix is vermeld dat in ernstige of spoedeisende gevallen van de inhoud daarvan kan worden afgeweken.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ingevolge artikel 7:13, zevende lid, van de Awb wordt, indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Vooropgesteld zij dat niet tussen partijen in geschil is dat gegeven het feit dat in de kelder van het pand van de growshop circa acht kilogram softdrugs is aangetroffen, verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ter zake handhavend kon optreden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn bevel tot onmiddellijke sluiting van de growshop voor de duur van zes maanden gehandhaafd. Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder in plaats daarvan eiser een schriftelijke waarschuwing had moeten geven. De rechtbank dient thans aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of verweerder dienaangaande enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen beginsel heeft geschonden.
De rechtbank zal eerst de vraag bespreken of het handhavingsbeleid van verweerder de grenzen van de redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat verweerder bij de toepassing van zijn bevoegdheid tot bestuursdwang ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beleidsvrijheid toekomt.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder er niet voor gekozen om vooraf in de handhavingsmatrix alle te verwachten of mogelijke situaties vast te leggen, omdat niet alles altijd is te voorzien. Voorts heeft verweerder de mogelijkheid willen openhouden om in ernstige en spoedeisende gevallen een verdergaande sanctie op te leggen dan waarin de matrix voorziet. Daarbij valt te denken aan de verkoop van harddrugs, het voorhanden hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen of gevaarzetting, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van wapens.
De rechtbank acht deze invulling van de verweerder in dezen toekomende beleidsvrijheid niet kennelijk onredelijk. Dit betekent dat verweerder heeft mogen bepalen dat in ernstige of spoedeisende gevallen van de inhoud van de handhavingsmatrix kan worden afgeweken, waaronder begrepen dat bij de eerste overtreding als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet tot sluiting voor de duur van zes maanden wordt overgegaan in plaats van een schriftelijke waarschuwing te geven. Hieruit volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder precies had moeten vastleggen wanneer een overtreding tot sluiting dan wel tot een waarschuwing leidt.
Vervolgens zal de rechtbank de vraag bespreken of verweerder in het onderhavige geval het handhavingsbeleid juist heeft toegepast.
De rechtbank stelt vast dat in de kelder van het pand circa acht kilogram softdrugs is aangetroffen, bestaande uit hasjiesj en hennep, zijnde middelen als bedoeld in lijst II behorende bij de Opiumwet. Gelet op de hoeveelheid, die de gebruikershoeveelheid van vijf gram ruimschoots overtreft, gaat hier om een handelshoeveelheid; verwezen zij in dezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2005 (LJN: AU 8447). Voorts heeft verweerder eiser bij voormelde brief van 31 januari 2006 een algemene schriftelijke waarschuwing gegeven dat de exploitatie van de growshop zal worden gedoogd op voorwaarde dat geen overtreding van de Opiumwet zal plaatsvinden. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het hier om een ernstig geval gaat waarin, ondanks het feit dat het ging om een eerste overtreding, moest worden overgegaan tot sluiting in plaats van een waarschuwing.
Niet geoordeeld kan worden dat het financiële belang van eiser bij de exploitatie van de growshop had dienen te prevaleren boven het algemeen belang bij herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving van de growshop. Verweerder heeft aldus deugdelijk gemotiveerd dat hij ter zake is afgeweken van het advies van de CBC van 19 december 2007, zodat geen sprake is van schending van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder overeenkomstig het handhavingsbeleid gehandeld zoals is voorgeschreven in artikel 4:84 van de Awb. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in dat artikel die verweerder ertoe nopen van dit beleid af te wijken. Het financiële belang van eiser bij de exploitatie van de growshop is daartoe in elk geval onvoldoende. Andere belangen zijn gesteld noch gebleken.
Het vorenstaande brengt mee dat verweerder niet in plaats van tot onmiddellijke sluiting van de growshop voor de duur van zes maanden over te gaan, eiser een schriftelijke waarschuwing had moeten geven. De beroepsgronden falen derhalve.
Het beroep is mitsdien ongegrond te achten, zodat, mede gelet op artikel 8:70 van de Awb, wordt beslist als aangegeven in rubriek 3.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van C.H.M.C. Lennertz als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2009.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 27 februari 2009.
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.