ECLI:NL:RVS:2005:AT9248

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409695/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor vergroting winkelpand te Roosendaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Agrimarkt B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. Het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal had op 13 februari 2003 een bouwvergunning verleend voor het vergroten van een winkelpand op het perceel Streuvelslaan 1A te Roosendaal, onder verlening van vrijstelling op basis van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een bezwaar van een derde partij tegen deze vergunning werd door het college niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Breda oordeelde echter op 15 oktober 2004 dat het bezwaar gegrond was en dat het college opnieuw op het bezwaar moest beslissen. Agrimarkt B.V. ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak op 5 april 2005 behandeld. Agrimarkt B.V. betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de derde partij belanghebbende was bij het besluit van 13 februari 2003. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de derde partij, als eigenaar van het perceel, belanghebbende was. De Raad bevestigde dat het belang van de eigenaar van het perceel dat onder het besluit valt, niet afgeleid is en dat de afstand tot het pand geen rol speelt in de beoordeling van het belang.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juli 2005.

Uitspraak

200409695/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agrimarkt B.V.", gevestigd te Wemeldinge,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 oktober 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) aan appellante, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning verleend voor het vergroten van een winkelpand, staand op het perceel Streuvelslaan 1A te Roosendaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 juli 2003 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2004, verzonden op 21 oktober 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juli 2003 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 23 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2005 heeft [partij] een reactie op het hoger beroepschrift gegeven. Bij brief van 16 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door A.C. Lindenberg, gemachtigde, en mr. drs. D.A.C. Janssen, advocaat te Boxtel, is verschenen. Voorts is daar gehoord [partij], bijgestaan door mr. J.J.C.M. Willemen, advocaat te Roosendaal. Het college is, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [partij]   belanghebbende is bij het besluit van 13 februari 2003. Hiertoe voert zij onder meer aan dat het belang van [partij]  , als verhuurder van het op het perceel staande winkelpand, slecht een afgeleid belang betreft dat niet rechtstreeks bij het vorenbedoelde besluit is betrokken.
2.1.1.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat [partij] door het college ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit van 13 februari 2005 is aangemerkt. Reeds omdat [partij] eigenaar is van het perceel waarop het besluit betrekking heeft, is zij belanghebbende bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning. Het uit de jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 14 augustus 2002, no. 20020410/1 (gepubliceerd in AB 2002, 394), volgende uitgangspunt dat de eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het besluit betrekking heeft, een persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen, geldt temeer voor de eigenaar van het perceel waarop het besluit betrekking heeft. Dat [partij] op een zodanige afstand van het pand woont dat zij daarop geen zicht heeft, is daarom niet van belang.
2.1.2.    De door appellante aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 13 juni 2000, no. 199901392/1, en van 5 februari 2003, no.
200203002/1(gepubliceerd in JB 2000/218 respectievelijk JB 2003/98), betreffen een andere situatie, reeds omdat de appellanten in die zaken geen eigenaar waren van de gronden waarop de daar aan de orde zijnde besluiten betrekking hadden. Ook de door appellante aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2000, no. 199900214/1 (gepubliceerd in JB 2000/274 en in Gst 2000, 7132, 10), betreft een andere situatie dan hier aan de orde, aangezien het geschil daar betrekking had op de weigering een aanvraag om bouwvergunning in behandeling te nemen. De door appellante aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 11 februari 2000, no. 200000089/1 en van 13 februari 2002, no. 200005469/1 (gepubliceerd in AB 2000, 239 respectievelijk AB 2003, 134), zien eveneens op een andere situatie, nu het geschil daar betrekking had op een last onder dwangsom die tot een ander dan de eigenaar was gericht.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Van den Ende
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
275.