ECLI:NL:RVS:2002:AE6459

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200410/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • E.A. Alkema
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen bouwvergunning voor tweede bedrijfswoning

Op 14 augustus 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem. De zaak betreft een bouwvergunning die op 3 mei 2000 door burgemeester en wethouders van Culemborg was verleend voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning met garage/berging op een perceel in Culemborg. De rechtbank had eerder op 10 december 2001 het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van de burgemeester en wethouders vernietigd, omdat deze het bezwaar van de verzoeker niet-ontvankelijk had verklaard.

De appellant, die de bouwvergunning had verkregen, ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State heeft de zaak op 21 juni 2002 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als de verzoeker, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig waren. De Raad overwoog dat de verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij eigenaar is van gronden die zich in de nabijheid van de bouwlocatie bevinden. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het belang van de verzoeker rechtstreeks betrokken was bij de verleende bouwvergunning.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2002.

Uitspraak

200200410/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 10 december 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Culemborg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Culemborg (hierna:burgemeester en wethouders) aan appellant bouwvergunning verleend voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning met garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Culemborg, sectie […], […].
Bij besluit van 24 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 7 augustus 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 december 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij faxbericht van 18 maart 2002 heeft [verzoeker] een memorie ingediend. Bij brief van 26 maart 2002 heeft appellant hierop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door Th.A. Brouwer en M. Bonouvrié, beiden ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [verzoeker] gehoord, bijgestaan door gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Appellant komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank dat het belang van [verzoeker] rechtstreeks is betrokken bij de op 3 mei 2000 verleende bouwvergunning voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning met garage en berging en dat burgemeester en wethouders het door [verzoeker] tegen dat besluit gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk hebben verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de wet) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken. Onder belanghebbende wordt in artikel 1:2, eerste lid, van de wet verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. Om als belanghebbende in de zin van de wet te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een hem persoonlijk aangaand belang te hebben, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In het onderhavige geval is [verzoeker] eigenaar van gronden die in de onmiddellijke nabijheid van de gronden van appellant zijn gelegen; deze worden van elkaar gescheiden door een provinciale weg en de daaraan parallel lopende Lange Avontuurseweg. Dit enkele feit is voldoende om hem aan te merken als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de wet. Daaraan doet niet af dat, naar appellant heeft gesteld, de woning van [verzoeker] op ongeveer een kilometer van de bouwlocatie is gelegen en dat hij daarop nauwelijks zicht heeft. De rechtbank heeft zulks dan ook terecht vastgesteld en heeft op grond daarvan terecht het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 24 januari 2001 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen , ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002
47-53-397.