ECLI:NL:RVS:2004:AQ5770

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305823/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor appartementengebouw in Schiedam en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een bouwvergunning die op 13 december 2001 door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam is verleend aan de besloten vennootschap 'Bremamax Beheer en Beleggingen B.V.' voor de bouw van een appartementengebouw aan de Boterstraat 22-24 in Schiedam. De vergunning werd verleend met vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Tegen deze vergunning hebben verzoekers bezwaar gemaakt, dat op 21 mei 2002 ongegrond werd verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die op 9 juli 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, maar hebben dit hoger beroep op 21 mei 2004 ingetrokken. Ze verzochten de Raad van State om het college te veroordelen in de proceskosten die zij hadden gemaakt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juli 2004 uitspraak gedaan. De Afdeling overwoog dat, ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. In dit geval heeft vergunninghoudster op 9 maart 2004 verzocht om intrekking van de bouwvergunning, en het college heeft aangegeven dit verzoek te honoreren. Het college heeft op 15 maart 2004 de bouwvergunning ingetrokken, waarna verzoekers hun hoger beroep hebben ingetrokken.

De Afdeling concludeerde dat het college niet tegemoetgekomen was aan de bezwaren van verzoekers in de zin van artikel 8:75a, omdat de intrekking van de vergunning niet het gevolg was van de argumenten die verzoekers in hoger beroep hadden aangevoerd. Desondanks werd het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, voor zover deze verband hielden met hun verschijning ter zitting. Het college werd veroordeeld tot betaling van € 346,17 aan verzoekers, waarvan een deel was toe te rekenen aan rechtsbijstand.

Uitspraak

200305823/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekers], wonend te Schiedam,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht).
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (hierna: het college) aan de besloten vennootschap “Bremamax Beheer en Beleggingen B.V.” (hierna: vergunninghoudster) gevestigd te Schiedam, met vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw aan de Boterstraat 22-24, kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie B, nr. 3582.
Bij besluit van 21 mei 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2003, verzonden op 22 juli 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 29 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft het beroep ter zitting behandeld op 9 maart 2004, waar verzoekers, verschenen bij [twee van de verzoekers], bijgestaan door
mr. drs. S. Visser, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Hartwig, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Vergunninghoudster is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
Bij brief van 21 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hebben verzoekers het hoger beroep ingetrokken en hebben zij de Afdeling verzocht het college te veroordelen in de door hen gemaakte proceskosten.
Desgevraagd hebben verzoekers het verzoek nader toegelicht bij brief van 9 juni 2004.
Bij brief van 6 juli 2004 heeft het college een verweerschrift ingediend.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hoger beroepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb sprake is indien het bestuur het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd.
2.2.    Ter zitting is gebleken dat vergunninghoudster bij fax-bericht van 9 maart 2004 het college heeft verzocht de verleende bouwvergunning in te trekken. Van de zijde van het college is ter zitting aangegeven dat het college voornemens is dit verzoek te honoreren. In verband hiermede is de verdere behandeling van het beroep ter zitting aangehouden.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 15 maart 2004 het besluit van 13 december 2001 ingetrokken, waarna verzoekers het hoger beroep hebben ingetrokken.
2.3.    Niet met vrucht kan worden gesteld dat het besluit van 15 maart 2004 is genomen naar aanleiding van hetgeen door verzoekers in hoger beroep is aangevoerd. Door het verzoek gedaan op 9 maart 2004 kon het college niet anders besluiten dan hij heeft gedaan.
2.4.    Het vorenstaande brengt mee dat het college niet aan de bezwaren van verzoekers is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
In zoverre bestaat geen aanleiding het college te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten.
Nu verzoekers echter eerst ter zitting zijn geconfronteerd met het voornemen van het college de bestreden bouwvergunning in te trekken, ziet de Afdeling aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekers, voorzover deze verband houden met het verschijnen ter zitting.
2.5.    Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schiedam in de door verzoekers in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 346,17, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Schiedam te worden betaald aan verzoekers;
II.    wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump             w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter                ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004
328