ECLI:NL:RVS:2000:AA8952

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003584/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J.R. Bakker
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met akoestisch onderzoek door burgemeester en wethouders van Castricum

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeksters A en B, die wonen te C, tegen de burgemeester en wethouders van Castricum. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 juni 2000, waarbij hun verzoek om een last onder dwangsom aan de besloten vennootschap 'Deen Vastgoed Winkels B.V.' werd afgewezen. Dit verzoek was gericht op het in werking hebben van een supermarkt aan de […]straat 50 te Castricum. Verzoeksters beogen met hun verzoek om voorlopige voorziening dat er een akoestisch onderzoek wordt verricht, omdat zij menen dat er geluidshinder optreedt door de supermarkt. Tijdens de voorlopige voorziening-procedure heeft verweerder, de gemeente, alsnog een akoestisch onderzoek laten uitvoeren, maar verzoeksters hebben hun verzoek niet ingetrokken omdat verweerders de gemaakte kosten niet willen vergoeden. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, J.J.R. Bakker, heeft geoordeeld dat er geen sprake is van 'tegemoet komen' in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het belang van verzoeksters is vervallen door het reeds uitgevoerde akoestisch onderzoek. De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding is voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De beslissing werd uitgesproken op 7 november 2000.

Uitspraak

Raad van State
200003584/1.
Datum uitspraak: 7 november 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
A en B, wonend te C
verzoeksters,
en
burgemeester en wethouders van Castricum,
verweerders.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2000, kenmerk gem 168, hebben verweerders afwijzend beslist op het verzoek van verzoeksters van 10 januari 2000 om aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Deen Vastgoed Winkels B.V." een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht op te leggen ten aanzien van het in werking hebben van een supermarkt aan de […]straat 50 te Castricum.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2000, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2000, waar verzoeksters, in persoon, namens Deen Vastgoed Winkels B.V. mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, en verweerders, vertegenwoordigd door P.C.M. Trávniöek en L. Refwutu, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerders hebben het verzoek om het opleggen van een last onder dwangsom afgewezen omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is van door de inrichting veroorzaakte geluidhinder.
Verzoeksters hebben in hun tegen het bestreden besluit ingediende bezwaarschrift onder meer aangevoerd dat dit besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu verweerders hun standpunt dat geen geluidhinder optreedt niet hebben gebaseerd op een akoestisch onderzoek. Met hun verzoek om voorlopige voorziening beogen zij te bewerkstelligen dat de Voorzitter verweerders gelast op korte termijn een akoestisch onderzoek te (laten) verrichten naar de geluidhinder voor omwonenden vanwege de supermarkt aan de […]straat 50.
Uit de stukken komt naar voren dat verweerders naar aanleiding van het door verzoeksters tegen het besluit van 9 juni 2000 ingediende bezwaarschrift alsnog een akoestisch onderzoek hebben laten verrichten. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport dat dateert van 4 oktober 2000.
2.2. De Voorzitter stelt vast dat hetgeen verzoeksters met hun verzoek beogen te bewerkstelligen, het verrichten van een akoestisch onderzoek, reeds heeft plaatsgevonden. Verzoeksters hebben ter zitting erkend in zoverre geen belang meer te hebben. Zij hebben evenwel hun verzoek niet ingetrokken, omdat verweerders de door hen gemaakte kosten niet wensen te vergoeden. De Voorzitter overweegt dat hierin geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat zij nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun verzoek.Vanwege het ontbreken van belang wordt het verzoek dan ook afgewezen.
2.3. Vervolgens ziet de Voorzitter aanleiding om te bezien of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de reden voor het vervallen van een belang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen, in welk geval, indien het verzoek zou zijn ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling mogelijk is.
Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de voorlopige-voorzieningprocedure dient de vraag of sprake is van "tegemoet komen" in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de procedure. Aldus wordt "tegemoet gekomen" in eerder bedoelde zin indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit voorlopig opschort, dan wel de gevraagde voorlopige maatregel neemt waardoor onevenredig nadeel wordt voorkomen.
Het belang van verzoeksters is vervallen omdat verweerders alsnog, zoals verzoeksters wensten, een akoestisch onderzoek hebben verricht. Dit heeft echter geen gevolgen voor de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit. Ook anderszins is het verrichten van een akoestisch onderzoek niet te beschouwen als een voorlopige maatregel in afwachting van de beslissing op bezwaar. Naar het oordeel van de Voorzitter is hier dan ook geen sprake van "tegemoet komen" als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het vorenoverwogene acht de Voorzitter dan ook geen termen aanwezig ten aanzien van verzoeksters toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Voorzitter ziet in verband met het vorenoverwogene evenmin aanleiding verweerders te gelasten aan verzoeksters het betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2000
163.
Verzonden: 7 november 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,