ECLI:NL:RBDHA:2024:2240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
NL23.25667 en NL23.25668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van tijdelijke bescherming van een verzoeker. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een besluit bepaald dat het recht van de verzoeker op tijdelijke bescherming, zoals vastgelegd in de Richtlijn (EG) 2001/55 en het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/381, eindigde op 4 september 2023. De verzoeker heeft hiertegen op 31 augustus 2023 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 29 september 2023 trok de verzoeker zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg om een veroordeling van de Staatssecretaris in de proceskosten.

De rechtbank overwoog dat er aanleiding was om de proceskosten te vergoeden, aangezien de Staatssecretaris op 2 september 2023 had besloten de gevolgen van de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor alle vreemdelingen in een vergelijkbare situatie te bevriezen. Dit werd gezien als een voorlopige maatregel die tegemoetkwam aan het verzoek van de verzoeker. De rechtbank stelde de proceskostenvergoeding vast op € 875,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank nodigde partijen niet uit voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.

De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de zaak NL23.25667 af, maar kende de verzoeker wel een proceskostenvergoeding toe in de zaak NL23.25668, waarbij de Staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25667 (beroep) en NL23.25668 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [verzoeker], verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

In het besluit heeft de staatssecretaris bepaald dat het recht van verzoeker op tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn (EG) 2001/55 en Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/381 van 4 maart 2022 eindigde op 4 september 2023.
Verzoeker heeft op 31 augustus 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit (het bestreden besluit). Tevens heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker heeft op 29 september 2023 zijn beroep en verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en vraagt om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.
De staatssecretaris heeft laten weten geen reden te zien om de proceskosten te vergoeden in onderhavige procedures.

Overwegingen

De rechtbank en voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) nodigen partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank de staatssecretaris bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
Voor zover verzoeker heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten in beroep, omdat de staatssecretaris hem tegemoet zou zijn gekomen, wijst de rechtbank dat verzoek af. De staatssecretaris is immers niet tegemoetgekomen aan het beroep en heeft het
bestreden besluit gehandhaafd.
4. De rechtbank ziet wel aanleiding om over te gaan tot een vergoeding van de proceskosten die verzoeker heeft moeten maken voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Volgens vaste jurisprudentie2 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins de voorlopige maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. De staatssecretaris heeft op
2 september 2023 besloten de gevolgen van de besluiten tot beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming te bevriezen voor alle vreemdelingen die in een vergelijkbare situatie verkeren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de voorlopige maatregel getroffen waar ook in het verzoek om is gevraagd.
5. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de zaak NL23.25667 af; De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de zaak NL23.25668 toe;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).