ECLI:NL:RBDHA:2024:864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL23.27059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking tijdelijke bescherming voor Oekraïense derdelanders en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had op 30 augustus 2023 een besluit ontvangen waarin werd medegedeeld dat zij niet langer recht had op tijdelijke bescherming. Hiertegen heeft zij beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, verzoekster heeft zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten door de staatssecretaris. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar verweerder heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de staatssecretaris echter het bestreden besluit gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelt dat er wel aanleiding is om de proceskosten voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening te vergoeden. Dit is gebaseerd op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat er sprake is van tegemoetkomen indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit opschort.

De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 875,- en heeft 1 punt toegekend voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, en is openbaar gemaakt. Verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.27059

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Procesverloop

In het besluit van 30 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat verzoekster niet langer recht heeft op tijdelijke bescherming.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer NL23.27059) Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL23.27060).
Verzoekster heeft het beroep en het verzoek ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet voor een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Voor zover verzoekster heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten in beroep omdat verweerder zou zijn tegemoetgekomen wijst de rechtbank dat verzoek af. Verweerder is immers niet tegemoetgekomen aan het beroep en heeft het bestreden besluit gehandhaafd. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om over te gaan tot een vergoeding van de proceskosten die verzoekster heeft moeten maken voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins de voorlopige maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. De staatssecretaris heeft op 2 september 2023 besloten de gevolgen van de besluiten tot beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming te bevriezen voor alle vreemdelingen die in een vergelijkbare situatie verkeren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de voorlopige maatregel getroffen waar ook in het verzoek om is gevraagd. [1]
4. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,-. Toegekend wordt 1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA8952 en van 24 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ7413