Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Conclusie en gevolgen
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende, die in juni 2022 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, ontving uitsluitend een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De inspecteur legde een aanslag op, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.360, dat later werd herzien naar € 6.265. De belanghebbende ging in beroep tegen de handhaving van deze aanslag door de inspecteur, die op 18 januari 2024 werd bevestigd.
Tijdens de zitting op 7 februari 2025 in Middelburg, waar de belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, werd het geschil besproken. De rechtbank beoordeelde of de inspecteur rechtmatig een aanslag kon opleggen aan de belanghebbende, die stelde dat zij recht had op een uitbetaling van de heffingskorting. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd, omdat de voorlopige teruggaaf van € 1.204 was overschreden door de gecombineerde heffingskorting van de echtgenoot van de belanghebbende.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag over 2022 in stand blijft en dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.