6.4.De opgelegde informatiebeschikkingen zien beide op tijdvakken waarover de naheffingsaanslag is opgelegd (zie 3.8 tot en met 3.10). Bovendien acht de rechtbank de bij belanghebbende opgevraagde informatie – waaronder auditfiles, financiële administratie en jaarstukken en informatie over de woonplaats van belanghebbende en vestigingsplaats van [handelsnaam] – voldoende relevant voor het opleggen van de naheffingsaanslag. De rechtbank acht verder de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast in dit geval gerechtvaardigd, omdat belanghebbende vaak om relevante informatie is verzocht en hij deze niet of nauwelijks heeft overgelegd.
Tijdigheid van de naheffingsaanslag
7. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag niet tijdig is opgelegd. De onderbouwing daarvan is dat de informatiebeschikkingen ten onrechte zijn opgelegd en dat daarom de aanslagtermijn niet op grond van artikel 52a, tweede lid van de AWR is verlengd. Nu hiervoor is overwogen dat de informatiebeschikkingen onherroepelijk zijn geworden en dat de door belanghebbende daar tegen aangevoerde gronden niet slagen, slaagt deze grond van belanghebbende niet.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
8. Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (de omkering en verzwaring van de bewijslast).
Is sprake van een redelijke schatting?
9. De inspecteur heeft artikel 37e van de Wet OB aan de schatting van zijn naheffingsaanslag ten grondslag gelegd. Artikel 37e van de Wet OB bepaalt dat een ondernemer die in Nederland woont of is gevestigd, wordt geacht zijn leveringen en diensten in Nederland te verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel aantoont. De inspecteur heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat belanghebbende in het jaar 2013 in Nederland woonde en de eenmanszaak in Nederland was gevestigd. De rechtbank acht dat uitgangspunt – mede gelet op de voor deze procedure geldende omkering en verzwaring van de bewijslast – redelijk. Daartoe overweegt zij dat in de uitspraak op bezwaar uitvoerig is onderbouwd met verwijzing naar onderliggende bewijsstukken dat belanghebbende in het jaar 2013 woonachtig in Nederland was en [handelsnaam] in Nederland was gevestigd. Belanghebbende heeft daar te weinig tegenin gebracht om het tegendeel te bewijzen. Gelet op de werking van artikel 37e van de Wet OB, kan er dan vanuit worden gegaan dat belanghebbende al zijn leveringen en diensten in Nederland heeft verricht. Belanghebbende, op wie vanwege de informatiebeschikking de verzwaarde bewijslast rust, is er niet in geslaagd om aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel overtuigend aan te tonen. Het overleggen van slechts enkele verkoopfacturen van in totaal nog geen € 1.000 is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (zie ook 9.3 hierna). In de omstandigheden dat belanghebbende in de aanslag- en bezwaarfase niet onderbouwd heeft aangegeven dat er geen facturen - waarvoor de plaats van dienst Nederland is - over het jaar 2013 zijn en dat belanghebbende ook geen ander ondersteunend bewijs met betrekking tot de plaats van dienst heeft geleverd, ziet de rechtbank aanleiding om het aanbod van belanghebbende in de beroepsfase om nog meer facturen te overleggen, te passeren.