Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het UWV over inhoudingen op zijn WIA-uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen die door het UWV waren doorgevoerd, en het UWV had in een eerder besluit meegedeeld dat eiser een voorschot van € 3.449,06 bruto per maand zou ontvangen, met een netto betaling van € 1.724,61 na inhoudingen. Eiser stelde dat er geen rekening werd gehouden met een arbeidskorting, wat volgens hem leidde tot ongelijke behandeling ten opzichte van uitkeringsgerechtigden die hun uitkering via de werkgever ontvangen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV de belastingwetgeving moet volgen zoals die geldt, en dat het aan de wetgever is om eventuele ongelijke behandeling op te heffen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen proceskostenvergoeding zou ontvangen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.