ECLI:NL:CRVB:2016:4338
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid inzake loonheffing in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1946 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder van 22 juli 2015, waarin de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd behandeld. De appellant ontving een uitkering op basis van de AOR, maar maakte bezwaar tegen de inhouding van loonheffing van € 53,67 op zijn uitkering. Het bestreden besluit verklaarde dit bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 22 september 2016 was de appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad overwoog dat de inhouding van loonheffing in geschil was en dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een belanghebbende bezwaar kan maken bij de inspecteur der belastingen. De Raad concludeerde dat de verweerder niet bevoegd was om op het bezwaar van de appellant te beslissen en dat het bezwaarschrift doorgezonden had moeten worden naar de bevoegde belastinginspecteur.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep van de appellant gegrond, vernietigde het besluit van 22 juli 2015 en bepaalde dat de minister het door de appellant betaalde griffierecht van € 45,- diende te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2016.