ECLI:NL:CRVB:2016:4338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
15/5262 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid inzake loonheffing in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1946 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder van 22 juli 2015, waarin de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd behandeld. De appellant ontving een uitkering op basis van de AOR, maar maakte bezwaar tegen de inhouding van loonheffing van € 53,67 op zijn uitkering. Het bestreden besluit verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 22 september 2016 was de appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad overwoog dat de inhouding van loonheffing in geschil was en dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een belanghebbende bezwaar kan maken bij de inspecteur der belastingen. De Raad concludeerde dat de verweerder niet bevoegd was om op het bezwaar van de appellant te beslissen en dat het bezwaarschrift doorgezonden had moeten worden naar de bevoegde belastinginspecteur.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep van de appellant gegrond, vernietigde het besluit van 22 juli 2015 en bepaalde dat de minister het door de appellant betaalde griffierecht van € 45,- diende te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2016.

Uitspraak

15/5262 AOR
Datum uitspraak: 3 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Thailand (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 juli 2015, kenmerk BZ01828712 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1946 in het toenmalig Nederlands-Indië. Bij besluit van 25 maart 2009 zijn de psychische klachten van appellant aanvaard als oorlogsletsel in de zin van de AOR en is de mate van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid vastgesteld
op 100%.
1.2.
Bij besluit van 14 januari 2015 is de uitkering van appellant op grond van de AOR met ingang van 1 januari 2015 vastgesteld op € 646,46 bruto per maand. Na inhouding van
€ 53,67 aan loonheffing wordt aan appellant per maand netto € 592,79 betaalbaar gesteld.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de loonheffing van € 53,67. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Blijkens het beroepschrift is in geschil de inhouding van loonheffing.
2.2.
Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan een belanghebbende bij de inspecteur der belastingen een bezwaarschrift indienen tegen het bedrag dat als belasting door een inhoudingsplichtige van hem is ingehouden. Dit betekent dat voor appellant ten aanzien van het bedrag dat als loonheffing is ingehouden, bezwaar openstond bij de inspecteur der belastingen en vervolgens beroep bij de belastingrechter. Gegeven deze rechtsgang moet de Raad concluderen dat verweerder niet bevoegd was om op het bezwaar van appellant te beslissen en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht had dienen door te zenden naar de bevoegde belastinginspecteur.
2.3.
Dit betekent dat het beroep van appellant gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal alsnog dienen over te gaan tot de doorzending, bedoeld onder 2.2.
3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 22 juli 2015;
-bepaalt dat de minister aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD