ECLI:NL:RBZWB:2025:817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
02-303534-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggevende rol in criminele organisatie met handel in cocaïne en ketamine, gewoontewitwassen en wapenbezit

In deze strafzaak heeft de rechtbank zich gebogen over de rol van de verdachte in een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne en ketamine, alsook met gewoontewitwassen. De verdachte, die als leider van deze organisatie werd aangemerkt, heeft gedurende een periode van ruim vier maanden een actieve rol gespeeld in het organiseren en coördineren van transporten van grote hoeveelheden cocaïne en ketamine, alsook in het witwassen van de opbrengsten van deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn zoon en andere medeverdachten betrokken was bij meerdere transporten van cocaïne en ketamine, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatie via de Exclu-applicatie. De verdachte heeft de eindbeslissingen genomen en instructies gegeven aan de medeverdachten, wat zijn leidende rol in de organisatie bevestigt. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van knalpatronen, wat een overtreding van de Wet wapens en munitie inhoudt. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van elf jaar opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten, de ondermijnende impact op de samenleving en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-303534-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
ingeschreven op het [adres 1]
raadsman mr. M.C.J. Teurlings, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1 oktober 2024 en 14 en 15 januari 2025, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het verleende verstek wordt als vervallen verklaard. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 februari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich (meerdere malen) schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in dan wel het aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, het medeplegen van de invoer, handel in en in voorraad hebben van grote hoeveelheden ketamine zonder vereiste registratie dan wel handelsvergunning, het medeplegen van gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van 50 knalpatronen. Daarnaast wordt hij verdacht van het als leider deelnemen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder feit 5 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur heeft gehandeld door verdachte (hierna ook [verdachte] genoemd) wel te vervolgen voor de deelname aan en het leiderschap van een criminele organisatie en de medeverdachten die ook deel zouden hebben uitgemaakt van deze organisatie niet. Meer in het bijzonder is gewezen op de positie van [medeverdachte 1] die de feitelijk leider zou zijn geweest van de ketamine-handel, waarin anderen alleen investeerden.
De officieren van justitie hebben erop gewezen dat het aan het Openbaar Ministerie is om op basis van het opportuniteitsbeginsel te bepalen waarvoor een verdachte wordt vervolgd en dat er geen sprake is van een gelijke rol bij medeverdachten, ook niet bij [medeverdachte 1] . Als er al sprake zou zijn van onjuiste toepassing van het opportuniteitsbeginsel, zou dit bovendien niet moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke, rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging omdat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, overduidelijke onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is slechts sprake wanneer gelijke gevallen ongelijk worden behandeld en een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt.
De officieren van justitie hebben de beslissing om verdachte wel en andere in het dossier voorkomende personen niet te vervolgen voor deelname, dan wel leiding geven aan een criminele organisatie als volgt toegelicht. Uit het onderzoek is de bijzondere rol van verdachte als leider van een criminele organisatie naar voren gekomen. Deze organisatie heeft zich bezig gehouden met cocaïnehandel, witwassen en ketamine-handel. De andere verdachten hadden geen gelijkwaardige rol. Dat geldt ook voor zijn zoon, [medeverdachte 2] , die niet dezelfde positie had bereikt als verdachte, gelet op het feit dat hij goedkeuring aan verdachte vroeg, afstemming met hem zocht en ook instructies van hem ontving. Voor de andere verdachten geldt dat zij de feiten op min of meer gelijkwaardige voet hebben gepleegd, waardoor het Openbaar Ministerie het ten laste leggen van medeplegen van die feiten passend vond. Voor [medeverdachte 1] geldt dat voor hem uit het onderzoek alleen een rol als handelaar in ketamine naar voren is gekomen.
De rechtbank vindt deze toelichting op de keuze van het Openbaar Ministerie begrijpelijk en navolgbaar. Daarmee is de vervolgingsbeslissing van verdachte voldoende overwogen en niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur genomen. Daarbij komt dat de overige verdachten die volgens het Openbaar Ministerie deel zouden hebben genomen aan de criminele organisatie, weliswaar niet zijn vervolgd voor deze deelname, maar wel voor strafbare feiten die in het kader van die criminele organisatie zouden zijn gepleegd.
Dat sprake is van aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur, valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden – en ook overigens – niet af te leiden. Het verbod op willekeur maakt niet dat het Openbaar Ministerie alle personen die deel zouden hebben genomen aan de criminele organisatie zou moeten vervolgen. Dat is niet anders als daarbij wordt gekeken naar de positie van [medeverdachte 1] . Voor hem geldt onder meer dat uit het dossier geen betrokkenheid bij strafbare feiten ten aanzien van cocaïne naar voren komt, laat staan dat hij kan worden aangemerkt als leider van een criminele organisatie met het oogmerk op deze strafbare feiten. Er is dus geen sprake van dat verdachte en [medeverdachte 1] in een sterk vergelijkbare positie verkeerden, zodat ook geen sprake is van schending van het verbod op willekeur.
De rechtbank verwerpt dan ook het niet-ontvankelijkheidsverweer voor zover dat ziet op het verbod op willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging, ook ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht alle vijf de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Het gaat daarbij uit van de juistheid van de processen-verbaal van identificatie van de Exclu-accounts. Voor feit 2 gaat het Openbaar Ministerie uit van gewoontewitwassen en voor feit 3 acht het alle transporten inclusief het in voorraad hebben van de 1.700 kilo ketamine wettig en overtuigend bewezen. Bij dat laatste feit gaat het Openbaar Ministerie uit van overtreding van artikel 38 van de Geneesmiddelenwet. Van overtreding van artikel 40 Geneesmiddelenwet vordert het vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten, omdat deze zijn gebaseerd op de Exclu-chatberichten en hiervoor geen steunbewijs aanwezig is, en bovendien de identificatie van de accounts onvoldoende is. Voor feit 1
wordt daarop aanvullend nog aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van cocaïne. Voor feit 2 wordt ten aanzien van de in de woning aangetroffen bedragen aangevoerd dat hiervoor geen sprake van bewustheid en beschikkingsmacht is. Verder is bij het geld geen sprake van verhullen/verbergen. Voor feit 3 wordt bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet op de wederrechtelijkheid. Verdachte is te allen tijde in de overtuiging geweest dat hij binnen de grenzen van de wet heeft gehandeld. Verder wordt voor de betrokkenheid van verdachte bij de ketamine-handel aangevoerd dat niet hij de grote leider hierin was, maar dat [medeverdachte 1] dit was. Voor feit 4 wordt aangevoerd dat er, gelet op de plaats van aantreffen, geen sprake kan zijn van opzet, wetenschap en beschikkingsmacht. Tot slot wordt voor feit 5 nog aangevoerd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als leider. Daarnaast kan geen sprake zijn van een criminele organisatie nu enkel verdachte hiervoor wordt vervolgd en deze niet uit slechts één persoon kan bestaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Aanleiding onderzoek Pammukale
Op 1 november 2022 werd het opsporingsonderzoek Pamukkale gestart. Dit onderzoek richtte zich op de invoer van verdovende middelen binnen Nederlands grondgebied en witwassen. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van verstrekte TCI informatie dat [verdachte] samen met anderen betrokken zou zijn bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne via verschillende havens. Hij zou in een partij cocaïne van tientallen miljoenen euro’s hebben geïnvesteerd. [verdachte] zou de verdiensten investeren in panden in Marbella die hij veelal op naam zou zetten van zijn zoon. Gebleken was ook dat [medeverdachte 2] , de zoon van [verdachte] , in het onderzoek TELEAC op 1 augustus 2022 was aangehouden op grond van een verdenking van de handel in harddrugs en witwassen. Uit dit onderzoek was naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] over deze handel en het overbrengen van grote contante geldbedragen naar Marbella contact had met medeverdachten. Uit het verdere onderzoek bleek dat [verdachte] en [medeverdachte 2] contact hadden met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] , vermoedelijk in het kader van onder meer overtredingen van de Opiumwet, overtredingen van de Geneesmiddelenwet en witwassen. Dit heeft in dit onderzoek voor alle voornoemde personen tot diverse verdenkingen van strafbare feiten geleid.
4.3.2.2
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
4.3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat al het bewijs onrechtmatig is verkregen omdat in de onderzoeken 26Samber en 26Lytham de Exclu-server onrechtmatig is getapt en gehackt. Daaraan is ten grondslag gelegd:
- De rechter-commissaris heeft niet in redelijkheid kunnen besluiten om machtiging tot tappen en hacken te verlenen omdat de artikelen 126t en 126uba van het Wetboek van Strafvordering (Sv) daartoe geen basis bieden nu niet in redelijkheid kan worden gezegd dat ten aanzien van alle gebruikers van Exclu sprake is van een verdenking van het in georganiseerd verband plegen van ernstige misdrijven (als omschreven in artikel 67, lid 1, Sv) dan wel 8-jaarsfeiten;
- De inzet van bulkinterceptie en hacken is in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit omdat minder ingrijpende middelen (ogenschijnlijk) wel mogelijk waren. De verdediging heeft dit onvoldoende mogen onderzoeken;
- De rechter-commissaris is niet volledig en eerlijk voorgelicht, omdat niet is gemeld dat de Nederlandse en Duitse autoriteiten al wisten wie de makers en aanbieders van Exclu waren. Dit blijkt onder andere uit informatie van [naam] . Daaruit blijkt voorts dat Duitsland de server waar Exclu op draaide in beslag genomen heeft genomen en Exclu kennelijk in de lucht gehouden. Daarom was onderzoek 26Samber niet nodig. Als de rechter-commissaris deze informatie had gehad, waren de machtigingen niet verleend. Ook om deze reden is er strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit;
- De verdediging heeft de juistheid, volledigheid, integriteit en herleidbaarheid van de gegevens en dus de betrouwbaarheid daarvan niet kunnen onderzoeken en toetsen, doordat geen toegang is verleend tot hiervoor essentiële informatie zoals met name de ruwe dataset.
Op grond van deze argumenten concludeert de verdediging dat sprake is van schending van de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM), wat moet leiden tot bewijsuitsluiting en integrale vrijspraak.
Voor het volledige standpunt van de verdediging wordt verwezen naar de als bijlage aan dit vonnis gehechte pleitnota.
4.3.2.2.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt dat alle (herhaalde) verweren van de verdediging over de Exclu-data moeten worden verworpen, nu daartoe geen nieuwe feiten en omstandigheden als onderbouwing zijn aangevoerd. Zij herhaalt hierover haar eerder ingenomen standpunt, dat de beschikbare Exclu-data rechtmatig is verkregen en als betrouwbaar bewijs is aan te merken. De Exclu-data is verkregen op basis van vorderingen en machtigingen in onderzoek 26Lytham waar een verdenking ex artikel 126o Sv tegen alle gebruikers van Exclu onder ligt en waarvan alle verantwoordingsstukken aan het dossier van onderhavige zaak zijn gevoegd. Het onderzoek 26Lytham heeft steeds plaatsgevonden met machtigingen van de rechter-commissaris. Met de afgegeven machtigingen heeft een rechterlijke beoordeling plaatsgevonden van de rechtmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Wat er in Duitsland aan eventuele andere onderzoeken zou hebben gelopen en wat Nederlandse autoriteiten daarvan wel of niet wisten, is niet relevant voor enig te beantwoorden vraag ex artikel 348 en 350 Sv in de strafzaak jegens verdachte. De verkregen data is betrouwbaar. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat er leesbare data zijn verkregen. De betrouwbaarheid wordt verder onderbouwd door het NFI-rapport daarover. Ook het NFI concludeert dat de leesbare berichten betrouwbaar zijn. Dat kan alleen als de sleutels correct zijn verkregen. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de overige meegekregen informatie/data met betrekking tot bijvoorbeeld tijd en/of plaats niet correct zou zijn. De ontsleutelde berichten zijn dan ook rechtmatig verkregen en betrouwbare bewijsmiddelen. Er is dan ook geen sprake van schending van artikel 6 en/of 8 EVRM. Er is sprake van een eerlijk proces.
Voor het volledige standpunt van het Openbaar Ministerie wordt verwezen naar het als bijlage aan dit vonnis gehechte requisitoir.
4.3.2.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De verschillende onderzoeken
De rechtbank stelt voorop dat het van belang is dat de onderzoeken die door de verdediging zijn aangehaald, nader worden geduid en worden onderscheiden van elkaar.
Onderzoek 26Samber is een titel IVa-onderzoek. Dergelijke onderzoeken betreffen de bijzondere bevoegdheden tot opsporing van vermoedelijk begane strafbare feiten (conform de regeling in artikel 126g-126ni Sv). Onderzoek 26Samber richt zich op de (NN) rechts- en/of natuurlijke perso(o)n(en) betrokken bij het aanbieden van versleutelde communicatie onder het merk Exclu.
Onderzoek 26Lytham is een titel V-onderzoek. Dergelijke onderzoeken betreffen de bijzondere bevoegdheden tot opsporing voor het onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband (conform de regeling in artikel 126o 126ui Sv). Onderzoek 26Lytham richt zich op de (onbekende) gebruikers van Exclu. De doelstelling van onderzoek 26Lytham is het identificeren van de NN-gebruikers van Exclu. Deze informatie wordt vervolgens uitgegeven aan titel IVa-doelonderzoeken, waaronder onderzoek Pamukkale ook wordt begrepen.
Onderzoek Nuntius tenslotte betreft een Duitse strafzaak, onder kenmerk 3StR 306/22, waarin het Bundesgerichtshof in Karlsruhe op 12 september 2023 uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank stelt vast dat de Exclu-chats die in onderzoek Pamukkale zijn opgenomen, zijn verkregen uit data uit onderzoek 26Lytham op basis van de daarin afgegeven vorderingen en machtigingen. De machtiging tot tappen ex artikel 126t Sv en tot hacken ex artikel 126uba Sv zijn dus niet afgegeven in onderzoek 26Samber gericht op -kortgezegd- de aanbieders van Exclu, maar in onderzoek 26Lytham gericht op de NN-gebruikers van Exclu. De verdediging heeft gesteld dat uit informatie, onder andere van [naam] , blijkt dat de Nederlandse en Duitse autoriteiten al wisten wie de makers en aanbieders van Exclu waren en hoe de app werkte. Anders dan de verdediging is de rechtbank– marginaal toetsend – van oordeel dat ook als de rechter-commissaris deze informatie had gehad, de machtigingen waren verleend. Dit doet immers niet af aan de noodzaak om ten behoeve van het onderzoek naar de NN-gebruikers op rechtmatige wijze over relevante informatie te kunnen beschikken. De rechtbank volgt dan ook niet het verweer dat er om deze reden strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, dan wel dat de rechter-commissaris niet volledig en eerlijk is voorgelicht.
De verkrijging en verwerking van de Exclu-data
De feitelijke gang van zaken
De rechtbank leidt uit de verantwoordingsstukken over onderzoek 26Lytham af dat dit onderzoek is aangevangen met het doel om de identiteit te achterhalen van de NNgebruikers van Exclu. Op basis van die doelstelling is berichtenverkeer tussen de gebruikers van Exclu onderschept en ontsleuteld. Omdat de server van Exclu zich op dat moment in Duitsland bevond, heeft voor de interceptie van de berichtenstroom en het verkrijgen van de sleutels een hack plaatsgevonden op de server in Duitsland. De Duitse politiële autoriteiten zijn daartoe overgaan nadat Nederland hiertoe een verzoek heeft gedaan.
Uit onderzoek naar de wijze van versleuteling is gebleken dat ontsleutelde berichten kunnen worden verkregen uit opgenomen communicatie van de berichtenserver met behulp van sleutelmateriaal. Dit sleutelmateriaal bestaat voor ieder bericht uit twee sleutels.
De eerste sleutel kon worden verkregen met behulp van een in te zetten interceptiemiddel. Daarvoor is de machtiging ex artikel 126t Sv gevraagd. De rechter-commissaris heeft bij de beschikking van 22 juli 2022 de machtiging verleend voor het tappen van Exclu-verkeer van de Duitse server (ex artikel 126t Sv). Deze machtiging is in totaal zes keer verlengd. In de eerste beschikking wordt verwezen naar de daaraan voorafgaande vordering met het proces-verbaal van verdenking van 20 juli 2022.
Voorts is gebleken dat de wijze waarop de tweede sleutel kan worden verkregen afhankelijk is van het moment waarop een gebruiker zich registreert. Voor gebruikers van de Exclu-applicatie die zich gedurende de tijd dat het interceptiemiddel actief is registreren, kan deze sleutel worden verkregen op dezelfde manier waarop ook de eerste sleutel is verkregen, dus met toepassing van de machtiging ex artikel 126t Sv. Voor gebruikers die zich voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel of tijdens onderbrekingen van de inzet van het interceptiemiddel hebben geregistreerd kan deze sleutel alleen worden verkregen uit een database op de Exclu-server. Daarvoor is de machtiging ex artikel 126uba Sv gevraagd. In de beschikking op deze vordering van 25 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris de machtiging verleend voor het hacken van de server van Exclu in Duitsland ex artikel 126uba Sv. Deze machtiging is vijf keer verlengd. Aan deze beschikking is een vordering voorafgegaan, met daarbij het proces-verbaal met kenmerk 26Lytham-00053 en verwijzing naar het eerder overgelegde proces-verbaal van verdenking met kenmerk 26Lytham-0026. Deze beschikkingen en verlengingen zijn steeds opgevolgd door Europese onderzoeksbevelen, gericht aan de bevoegde Duitse autoriteiten.
Uit voornoemde beschikkingen en de daarbij behorende processen-verbaal blijkt dat de rechter-commissaris daarbij in overweging heeft genomen dat gebruikers van geencrypteerd berichtenverkeer zoals door Exclu aangeboden, er in het algemeen belang bij hebben dat de inhoud van hun communicatie verborgen blijft voor politie en justitie. Verder heeft de rechter-commissaris ook de aard van de diensten van Exclu betrokken. In het proces-verbaal van verdenking wordt beschreven dat de Exclu applicatie via geselecteerde “resellers” wordt verkocht waarbij uitsluitend contant of via bitcoin wordt betaald, terwijl geen enkele identificatie plaatsvindt. De Exclu applicatie heeft kenmerken zoals “panic button”, “icon change” en “dummy applicaties” waarmee kennelijk het gebruik van Exclu wordt beoogd te verhullen.
In de beschikking van 25 augustus 2022 worden aan de verleende machtiging de voorwaarden verbonden dat de vergaarde informatie slechts mag worden doorzocht op vooraf vastgelegde zoeksleutels. De met die zoeksleutels geselecteerde informatie dient bovendien eerst aan de rechter-commissaris te worden voorgelegd om de inhoud, omvang en relatie tot de vermoedelijk gepleegde of te plegen strafbare feiten te controleren. Alleen nadat de rechter-commissaris daar positief op heeft beslist, kan deze informatie aan het Openbaar Ministerie of de politie ten behoeve van (opsporings)onderzoeken beschikbaar worden gesteld. Bovendien wordt aan de machtiging de absolute randvoorwaarde verbonden dat de vergaarde communicatie slechts ter beschikking mag worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv in georganiseerd verband gepleegd of beraamd en die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerde verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ter beoordeling van het verweer acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (vgl. ECLI:NL:HR:2023:913). De rechtbank dient na te gaan of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissingen tot tappen respectievelijk hacken van de Exclu-server heeft kunnen komen. De rechtbank dient ervoor zorg te dragen dat eventueel gebruik van de verkregen Exclu-gegevens zich verhoudt met het recht op een eerlijk proces, in die zin dat de rechtbank de “overall fairness” van de strafzaak tegen verdachte moet waarborgen.
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris, in die situatie en op basis van die stand van zaken, in redelijkheid tot de afgegeven machtigingen met bijbehorende verlengingen heeft kunnen komen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris gezien de op dat moment beschikbare informatie en het kader waarbinnen de machtigingen werden gevraagd – te weten onderzoek naar de NN-gebruikers van de versleutelde communicatie onder het merk Exclu, zijnde een persoon/personen ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat hij/zij betrokken is/zijn bij het in een of meer georganiseerd(e) verband(en) beramen of plegen van feiten – in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er ten aanzien van de gebruikers van Exclu een verdenking bestond die inzet van de tapbevoegdheid ex artikel 126t Sv respectievelijk hackbevoegdheid van artikel 126uba Sv rechtvaardigde.
De omstandigheid dat het niet (volledig) is uitgesloten dat er ook gebruikers van Exclu zijn die niet aan bedoelde criteria voldoen, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de inzet van deze bevoegdheden tot onrechtmatige bewijsvergaring ten opzichte van verdachte heeft geleid. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Na ontsleuteling van de berichten met toepassing van artikelen 126t en 126uba Sv zijn er weliswaar leesbare berichten zichtbaar geworden, maar deze zijn zonder nader onderzoek niet te linken aan personen, nu gebruik wordt gemaakt van nummers en nicknames zoals [nickname 1] , [nickname 2] , [nickname 3] etc. Daarvoor is nader onderzoek noodzakelijk. Dit nadere onderzoek mag alleen plaatsvinden onder de strikte voorwaarden die door de rechter-commissaris aan de afgegeven machtigingen zijn verbonden. Met name de woordenlijsten waarmee mag worden gezocht, waarborgen dat alleen die Exclu-id’s die voldoen aan de beperkingen van de artikelen 126t en 126uba Sv voor verder onderzoek in aanmerking komen. Dit betekent dat alleen ten aanzien van die Exclu-id’s wordt onderzocht of ze kunnen worden gekoppeld aan een identificeerbare persoon. Het zoeken met bedoelde woordenlijsten betreft geautomatiseerde zoekslagen, waarbij er niemand is die persoonlijk kennisneemt van de inhoud van daaraan verbonden bestanden. De zoekactie is weliswaar breed (dat wil zeggen in een groot aantal data), maar doordat de gehanteerde methode zeer gericht zoekt en de resultaten beperkt blijven tot wat gezocht wordt, blijft de privacy-inbreuk beperkt en wordt gewaarborgd dat er geen inbreuk wordt gemaakt op de privacy van identificeerbare personen die niet voldoen aan de criteria van artikel 126t en 126uba Sv.
Blijkens de machtigingen en de voorwaarden die de rechter-commissaris daaraan heeft verbonden, heeft de rechter-commissaris de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit onderkend en getoetst. Zoals hiervoor al is overwogen, is slechts gezocht met behulp van vooraf vastgestelde zoeksleutels, die sterke aanwijzingen opleveren voor georganiseerde zware criminaliteit. De rechter-commissaris heeft de geselecteerde informatie eerst gecontroleerd (op inhoud, omvang en relatie tot strafbare feiten) voordat verdere verspreiding heeft kunnen plaatsvinden. Er is bovendien sprake geweest van een periodieke termijn waarin opnieuw getoetst moest worden of de machtigingen voor verlenging in aanmerking konden komen. Tot slot heeft de rechter-commissaris in de beschikkingen aantoonbaar meegewogen dat de informatie niet op een andere, minder ingrijpende, wijze kon worden verkregen en gebruikt dan de gehanteerde manier die thans is gevolgd.
De rechtbank is – marginaal toetsend – van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat onder de aan de machtiging verbonden voorwaarden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Nu onderzoek 26Lytham is gericht op NN-gebruikers van Exclu (die betrokken zijn bij het in een georganiseerd verband beramen en plegen van ernstige misdrijven), is in de processen-verbaal voldoende onderbouwd waarom andere, minder ingrijpende opsporingsmethoden zoals het door de verdediging genoemde gebruik van “Portal-data al dan niet in combinatie met IMSI-catcher” ontoereikend zijn, nog daargelaten of voor deze onderzoeken ook geen vergelijkbare bevoegdheden noodzakelijk zijn.
De verwijzing door de verdediging naar rechtspraak over bulkinterceptie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat genoemde uitspraken als Big Brother Watch (EHRM, 58170/13 e.a.) betrekking hebben op een wezenlijke andere situatie als waarvan in dit geval sprake is. Het verkrijgen van de Exclu-gegevens richt zich immers tot een afgebakende groep gebruikers van één specifieke telecomdienst, terwijl er een concrete verdenking bestond dat deze dienst gebruikt zou worden door criminelen die zich (in georganiseerd verband) met zeer ernstige strafbare feiten hebben beziggehouden. Dat is een wezenlijk andere situatie dan bijvoorbeeld het bewaren van alle metadata van alle abonnees van een (willekeurige) telecomprovider ten behoeve van toekomstige strafrechtelijke onderzoeken. Gesteld noch gebleken is dat het arrest van het HvJ-EU ten aanzien van een enigszins vergelijkbare dienst voor versleutelde telecommunicatie (EncroChat) van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372) tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake is van een onevenredige inbreuk op de privacy van de gebruikers van Exclu. Verder is van groot belang dat – zoals hiervoor al is overwogen – de dataverzameling anoniem is geschied. Pas na verder opsporingsonderzoek kon (in sommige gevallen) een persoon worden gekoppeld aan een gebruikersaccount.
De rechtbank concludeert dan ook dat het verkrijgen en verwerken van de data zorgvuldig en met oog voor de privacybelangen van betrokkenen is gebeurd.
De verweren die op dit punt door de verdediging zijn aangedragen slagen niet.
De (toetsing van de) betrouwbaarheid van de data
Allereerst dient in dit verband te worden opgemerkt dat de verdediging, in beginsel, op grond van de in artikel 6 EVRM gegarandeerde waarborgen het recht heeft toegang te verkrijgen tot al het materiaal, dat zowel ten nadele als ten gunste van de verdachte kan worden gebruikt. Het recht op toegang tot en inzage in methoden en resultaten van onderzoek betreft echter geen absoluut recht. Dat recht dient ook niet verward te worden met een recht op toegang tot al het materiaal waarover het Openbaar Ministerie beschikt. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij gemotiveerd duidelijk maakt naar welke gegevens zij op zoek is. Met andere woorden: het zo mogelijk voorkomen van ‘fishing expeditions’ vormt onder omstandigheden een nadere beperking op dit recht op toegang.
De rechtbank stelt vast dat met proces-verbaal LERDC200002-2119 (bijlage 88 bij Algemeen proces-verbaal Lytham) inzicht is gegeven in de werking van Exclu en in het proces van ontsleuteling van de Exclu-communicatie. Voorts stelt de rechtbank vast dat de rechter-commissaris in de machtiging van 25 augustus 2022 voorwaarden heeft gesteld aan de wijze van uitvoering van het bevel binnendringen, die niet alleen betrekking hebben op wat er mag worden gehackt, maar ook hoe de gegevens worden vastgelegd en hoe waarborgen getroffen waarmee de betrouwbaarheid, integriteit en herleidbaarheid van de vast te leggen gegevens worden gegarandeerd.
De rechtbank is -met het Openbaar Ministerie- van oordeel dat uit de beschrijving van de werking van Exclu en de ontsleuteling van de berichten volgt dat uit het feit dat er leesbare data zijn, blijkt dat niet alleen de vergaring van de berichten, maar ook de vergaring van de twee sleutels die nodig zijn om deze berichten te kunnen ontsleutelen op betrouwbare wijze is verlopen.
De betrouwbaarheid wordt verder onderbouwd door het NFI-rapport over de betrouwbaarheid van de data van 27 september 2023. Middels een testopstelling is de correctheid en de volledigheid van de interceptie van berichten verstuurd over de Exclu-berichtendienst getest. Tijdens de duur van het referentie-experiment, van 27 oktober 2022 tot en met 3 februari 2023, zijn 54.481 unieke testberichten verstuurd en geregistreerd. Het NFI concludeert dat de gegevens verkregen uit interceptie, buiten door de testopstelling veroorzaakte (en te verklaren) verschillen, voor alle vergeleken berichten correct zijn. De gegevens verkregen uit interceptie zijn 99,6% volledig. Dit komt door het ontbreken van interceptiegegevens op 3 januari 2023 tussen 13:16 en 14:51 uur.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er onvoldoende reden is voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verkregen data. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen begin van aannemelijkheid van feiten of omstandigheden die tot dergelijke twijfel aanleiding zouden kunnen geven. De enkele omstandigheid dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in het ‘Verslag toezicht wettelijke hackbevoegdheid politie 2022’ en het Parket van de Hoge Raad in het eindrapport ‘Onderzoek in een geautomatiseerd werk’ van 2022 constateren dat de inrichting en toepassing van geautomatiseerde logging en handmatige verslaglegging nog niet op orde is, doet daar niet aan af. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de verdediging niet nader heeft onderbouwd wat het effect is van het mogelijk ontbreken van een (volledige) risicoanalyse op de betrouwbaarheid van de in onderzoek Pamukkale verkregen gegevens. Bovendien blijkt uit de brief van 7 december 2023 inzake Evaluatie Wet Computercriminaliteit III (binnendringen in een geautomatiseerd werk) van de Directie Rechtshandhaving en Criminaliteitsbestrijding Criminaliteit en Veiligheid dat wel veel logging aanwezig is en daarmee technisch gezien sprake is van doorlopende en automatische logging op verschillende niveaus. Aan het verbeteren van de risicoanalyse en de inrichting van de logging wordt gewerkt. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank van belang dat de verdediging niet (specifiek) heeft gevraagd om (een analyse van) die logginggevens. Het in het algemeen vragen om “de verstrekking (ter kennisneming, (nog) niet ter voeging) van alle Exclu-serverdata, nu de server(s) van de dienst ‘Exclu’ eveneens informatie zal (kunnen) betreffen die relevant is in het kader van (met name) de beoordeling van de juistheid en (mate van) volledigheid van de veiliggestelde data” is onder deze omstandigheden onvoldoende specifiek, en kan niet anders worden bestempeld dan een ‘fishing expedition’.
Ook de verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid van de Exclu-data slagen dus niet. Niet kan worden gezegd dat de verdediging op basis van alle beschikbare gegevens onvoldoende in staat is geweest een effectieve verdediging te voeren.
Conclusie Exclu-verweren
De rechtbank is van oordeel dat de Exclu-data rechtmatig zijn verkregen en verwerkt, waarbij de fundamentele grondrechten en elementaire rechtsbeginselen gewaarborgd zijn gebleven. De verkregen data zijn betrouwbaar. Het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM), alsmede de proportionaliteit en subsidiariteit in het opsporingsonderzoek zijn geëerbiedigd. Daarmee is niet gebleken van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Er is dan ook geen reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan. De Exclu-data kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
4.3.2.3
Identificatie
Identificatie versleutelde Exclu-berichten en nicknames
Uit het onderzoek 26Lytham is naar voren gekomen dat [verdachte] gebruik zou maken van de cryptodienst Exclu via het account [nummer 1] ( [nickname 4] ) en dat hij via deze cryptodienst contact had met de volgende Exclu-accounts:
[nummer 2] ( [nickname 2] ) en [nummer 3] ( [nickname 5] )
[nummer 4] ( [nickname 6] ) en [nummer 5] ( [nickname 7] )
[nummer 6] ( [nickname 8] ) en [nummer 7] ( [nickname 9] )
[nummer 8] ( [nickname 10] ) en [nummer 9] ( [nickname 11] )
[nummer 10] ( [nickname 12] ) en [nummer 11] ( [nickname 13] )
[nummer 12] ( [nickname 14] ) en [nummer 13] ( [nickname 15] )
[nummer 14] ( [nickname 16] )
[nummer 15] ( [nickname 17] ) en [nummer 16] ( [nickname 18] )
[nummer 17] ( [nickname 1] ) en [nummer 18] ( [nickname 19] )
[nummer 19] ( [nickname 21] )
[nummer 20] ( [nickname 22] )
[nummer 21] ( [nickname 23] )
[nummer 22] ( [nickname 24] )
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank over deze Exclu-accounts vast dat:
- [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 1] ( [nickname 4] ), [nummer 17] ( [nickname 1] ) en [nummer 14] ( [nickname 16] );
- [medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 2] ( [nickname 2] ), [nummer 8] ( [nickname 10] ) en [nummer 9] ( [nickname 11] );
- [medeverdachte 3] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 6] ( [nickname 8] ) en [nummer 7] ( [nickname 9] );
- [medeverdachte 4] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 4] ( [nickname 6] ) en [nummer 5] ( [nickname 7] );
- [medeverdachte 5] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 15] ( [nickname 17] ) en [nummer 16] ( [nickname 18] );
- [medeverdachte 6] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 10] ( [nickname 12] ) en [nummer 11] ( [nickname 13] );
- [medeverdachte 1] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 12] ( [nickname 14] ) en [nummer 20] ( [nickname 22] );
- [medeverdachte 8] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 22] ( [nickname 24] );
- [medeverdachte 9] gebruik heeft gemaakt van de Exclu-accounts [nummer 21] ( [nickname 23] ) en [nummer 19] ( [nickname 21] );
- [medeverdachte 10] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 18] ( [nickname 19] );
- [medeverdachte 11] gebruik heeft gemaakt van het Exclu-account [nummer 23] ( [nickname 20] );
- [medeverdachte 7] vanaf 22 november 2022 het Exclu-account [nickname 12] heeft overgenomen en in gebruik heeft gehad.
Correctie weergegeven datum en tijd van verzonden Exclu-berichten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de weergegeven tijdstippen bij alle Exclu-berichten in het dossier in de kolom "datum en tijd" zijn weergegeven in UTC-tijd. Dat betekent dat er voor de Nederlandse tijdstippen tijdens de wintertijd één uur bij opgeteld moet worden en tijdens de zomertijd twee uren.
Juistheid identificatie Exclu-accounts [nickname 4] , [nickname 1] en [nickname 16]
De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat op basis van de processen-verbaal met betrekking tot de identificatie van voornoemde accounts voor de gehele tenlastegelegde periodes onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker hiervan was en de stukken in het dossier de mogelijkheid van een andere gebruiker niet uitsluiten.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Zij is van oordeel dat het dossier voldoende informatie bevat om buiten redelijke twijfel vast te kunnen stellen dat [verdachte] de gebruiker is geweest van de drie voornoemde Exclu-accounts. Dat geldt niet alleen voor de periode vanaf 22 november 2022 – het eerste moment dat het Exclu-account [nickname 4] kan worden gekoppeld aan reisbewegingen van [verdachte] – maar ook voor de periode daarvoor. De bewijsmiddelen in het dossier en meer specifiek de Exclu-gesprekken bieden immers geen enkel aanknopingspunt dat er in die periode, noch op enig ander moment, door een ander persoon van deze Exclu-accounts gebruik is gemaakt. Wat daarentegen wel te zien is, is dat de Exclu-accounts zowel in de periode voorafgaand aan 22 november 2022 als daarna gesprekken met dezelfde contacten over dezelfde onderwerpen voeren en hierin ook sprake is van hetzelfde taalgebruik. De rechtbank wijst daarbij op de Exclu-gesprekken van 16 en 17 september 2022 tussen het account [nickname 4] en de accounts van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Hierin bespreekt [nickname 4] met [medeverdachte 3] dat ze samen een lijstje maken van ‘alle slechte’ en ‘alle zachte’ die gereed gemaakt moeten worden voor aflevering. [nickname 4] bespreekt dit ook met [medeverdachte 4] en noemt verschillende namen zoals IBC, Aroma en Fenix. Dezelfde namen komen voor op twee handgeschreven briefjes die zijn aangetroffen in een spijkerbroek die bij de doorzoeking op 3 februari 2023 is aangetroffen in de slaapkamer in de woning van [medeverdachte 3] . Daarnaast blijkt ook uit het dossier dat wanneer iemand een nieuw account in gebruik nam, er werd gecontroleerd of werd vermeld wie dit was. Het herhaaldelijk wisselen van Exclu-telefoons acht de rechtbank bovendien onaannemelijk vanwege de vertrouwelijke informatie die via deze telefoons werd gedeeld. Gelet op het grote belang dat de groep hechtte aan veiligheid, moesten de gespreksdeelnemers er immers zeker van zijn dat de desbetreffende informatie alleen bij de juiste persoon terecht kwam voor wie het was bedoeld. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer en gaat er vanuit dat [verdachte] in de tenlastegelegde periodes de gebruiker was van de Exclu-accounts [nickname 4] , [nickname 1] en [nickname 16] .
4.3.2.4
De Feiten
Bewijsminimum
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in het gevoerde verweer dat het bewijs voor de tenlastegelegde feiten slechts op één bron berust, namelijk de Exclu-berichten.
Het is weliswaar juist dat de berichten allemaal afkomstig zijn uit de ontsleuteling van de Exclu-applicatie, maar de rechtbank is van oordeel dat de berichten die ten grondslag worden gelegd aan de verdenking meerdere bewijsmiddelen opleveren. Zo gaat het om verschillende gesprekken van niet alleen verdachte met andere Exclu-gebruikers maar ook van andere Exclu-gebruikers met elkaar. Daarnaast zijn er ook groepsgesprekken met verschillende daaraan deelnemende Exclu-gebruikers. In al deze gesprekken zijn niet alleen de berichten van verdachte te lezen, maar ook die van de andere deelnemers. Het gaat daarbij dus om meerdere gesprekken op meerdere dagen en op verschillende tijdstippen waarin over verschillende onderwerpen wordt gesproken en waarbij ook afbeeldingen worden gestuurd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat met deze verschillende gesprekken op zichzelf al sprake is van meerdere bewijsmiddelen en bronnen. Daarnaast bevat het dossier ook andere, deze berichten ondersteunende bewijsmiddelen waarvan gebruik zal worden gemaakt. Daarmee is sprake van meerdere bewijsmiddelen en meerdere bronnen en is aldus voldaan aan het bewijsminimum.
Bij het bespreken van de aan verdachte verweten feiten zal de rechtbank volstaan met het vermelden van de namen van verdachten wanneer een Exclu-gesprek wordt aangehaald.
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van Opiumwetfeiten die zien op het verhandelen van 302, 200 en 70 kilogram cocaïne. Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
302 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] op 14 september 2022 een planning van leveringen doorgeeft aan [medeverdachte 3] die uitgevoerd moeten worden, waaronder 302 stuks. [medeverdachte 4] regelt de uitvoering hiervan met [medeverdachte 3] en schakelt hiervoor ook [medeverdachte 5] in, die daarmee instemt. Uit de berichten van [medeverdachte 4] blijkt dat de levering in twee gedeeltes zal gaan, te weten 152 stuks en 150 stuks. Op 16 september 2022 05:10:15 UTC laat [medeverdachte 5] weten dat hij er over 2 minuten is waarop [medeverdachte 4] antwoordt dat hij rustig aan kan doen omdat ‘hij’ iets later is. Hieruit blijkt dat de 152 iets later worden opgehaald dan gepland. In een gesprek van [verdachte] en [medeverdachte 4] rond datzelfde tijdstip geeft [verdachte] door dat alle slechte in de volgende levering moeten. Hierover wordt vervolgens over en weer gecommuniceerd. [medeverdachte 4] stuurt naar aanleiding hiervan eerst een lijstje van merken en aantallen van alle slechte en vervolgens een lijstje met welke merken en hoeveel daarvan uiteindelijk in de levering van 150 stuks van de volgende dag kunnen worden verwerkt. Hiermee stemt [verdachte] in. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 4] niet alleen zicht had op de voorraad, maar ook op de kwaliteit van de voorraad. Op 16 september 2022 om 06:09:16 UTC stuurt [medeverdachte 4] naar [verdachte] ‘Auto afgegeven’ waarop [verdachte] vraagt ‘Is gedaan 152’ wat [medeverdachte 4] vervolgens bevestigt. Aan het eind van die dag vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 4] of het morgen nog doorgaat, hetgeen [medeverdachte 4] bevestigt. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 5] ook zal helpen met de uitvoering van de overdracht van de 150 stuks op 17 september 2022. Op 17 september 2022 05:21:44 UTC vraagt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 5] om hem op te halen bij tankstation want dan hoeven ze geen rondje te rijden hetgeen [medeverdachte 5] bevestigt. Op 17 september 2022 stuurt [medeverdachte 4] naar [verdachte] om 06:34:25 UTC ‘Token klopt Auto weg’. Ook [medeverdachte 3] koppelt de gedane levering aan [verdachte] terug.
200 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] op 27 september 2022 in een groepschat met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] laat weten dat hij voor de volgende dag aan het regelen is dat er 200 stuks worden opgehaald en direct worden betaald. Dit moet door de drie voornoemde personen worden uitgevoerd. Ook vraagt hij aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] om foto’s te maken van de stuks die bij ‘ [locatie 1] liggen omdat daarvan de 200 stuks voor morgen worden gepakt, van de beste merken. Ongeveer veertig minuten later vraagt [medeverdachte 2] in een chat met [medeverdachte 4] welke merken er naast ‘bmw’ nog meer topmerken zijn waarop [medeverdachte 4] antwoordt ‘Dacht fenix, die glansde zo weet je nog’ en ‘En die ibc zijn volgens mij ook kei hard’. Bijna twee uur later stuurt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 2] acht foto’s van witte blokken met daarop de ingeperste merkstempels BMW, FENIX, IBC en AROMA. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 4] niet alleen zicht heeft op de voorraad maar ook op het aantal goede en slechte blokken en [medeverdachte 2] daarover adviseert. Hierna stuurt [medeverdachte 2] in de groepschat met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] de beslissing door over welke merken en aantallen er in de levering moeten. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] met [verdachte] overlegt over hoe de overdracht moet plaatsvinden en dat [verdachte] niet akkoord gaat met een levering van de 200 stuks in één keer. Hij wil dat dit in twee keer gebeurt met betaling tussendoor. Vervolgens wordt het ook zo uitgevoerd. Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] degene is die uiteindelijk de beslissingen neemt.
Het moment van de overdracht van de 200 stuks wordt een aantal maal verzet. De daadwerkelijke overdracht vindt vervolgens plaats op 1 oktober 2022. Zo vraagt [medeverdachte 2] op 1 oktober 2022 08:22:16 UTC in de groepschat met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ‘Alles gereed boys’ waarop [medeverdachte 4] antwoordt ‘Ja zijn odw’. Na het uitwisselen van een foto van een token tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] stuurt [medeverdachte 5] ‘bus weg’. Hieruit leidt de rechtbank af dat de eerste 100 stuks zijn afgeleverd. Hierna wordt door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] het geld voor de 100 stuks opgehaald in Schiedam. Dit betreft de helft van 3.900.000 volgens het bericht van [medeverdachte 2] om 10:19:58 UTC. Om 11:05:01 UTC stuurt [medeverdachte 4] dat het is gelukt. Het geld wordt met goedkeuring van [verdachte] weggelegd bij ‘ [locatie 4] ’. De rechtbank leidt uit het dossier af dat hiermee [medeverdachte 7] wordt bedoeld.
De volgende 100 stuks zijn, nadat [medeverdachte 2] dit had kortgesloten met [verdachte] , op 3 oktober 2022 overgedragen door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] na het uitwisselen van een foto van een token tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] stuurt hierna weer ‘auto weg’. Aansluitend wordt er weer geld opgehaald in Schiedam voor deze 100 stuks door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Ook hiervoor wordt een foto van een token uitgewisseld tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] waarna [medeverdachte 4] stuurt ‘Heb het’. Ook dit wordt weer kortgesloten tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] .
70 stuks
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er door [medeverdachte 2] op 21 november 2022 in een groepschat van [verdachte] en [medeverdachte 2] , [nickname 25] en [nickname 26] desgevraagd wordt doorgegeven welke ‘bits ‘ hij heeft, te weten Black, Caro, Aroma, Fenix, 701, And some more. [nickname 25] geeft aan dat hij 20,750 in België betaalt en 21,000 in Nederland. [verdachte] geeft hierop de prijs door van 21k voor de eerste 100, waaruit blijkt dat hij hierover de zeggenschap heeft. Vervolgens zegt [nickname 26] ‘First 50 can be picked up’ en [nickname 3] ‘We can take 20 also for 1 service’. Hieruit blijkt dat het om een totaal 70 stuks gaat. Hierop vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] om de laatste lijst door te geven van wat waar ligt. [medeverdachte 4] stuurt vervolgens aan [medeverdachte 2] een lijst met merken en aantallen op [locatie 1] en een lijst met merken en aantallen op [locatie 2] wat uitkomt op een totaal van 595 stuks. Ook hier blijkt wederom dat [medeverdachte 4] zicht had op de voorraden. Vervolgens geeft [medeverdachte 2] via de groepschat met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] door dat de volgende dag om 16:30 er 50 stuks worden opgehaald wat dus door hen moet worden uitgevoerd. Kort daarna wordt dit door hem gewijzigd in een pick up om 16:00 van 50 stuks aroma bij ‘ [locatie 3] ’ en een pick up van 20 stuks aroma om 17.00 eveneens bij ‘ [locatie 3] ’. De rest kan volgens [medeverdachte 2] onderling worden geregeld. Op dezelfde dag stuurt [medeverdachte 2] het token voor de 20 stuks en op 22 november 2022 het token voor de 50 stuks. Verder stuurt hij die dag nog dat ze een voorrijder hebben en dat die achter [medeverdachte 5] aan kan rijden en de chauffeur bij hem moet instappen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat ze [medeverdachte 4] niet zien. Hieruit volgt dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] het transport van de totaal 70 stuks uitvoeren. Tussen de twee leveringen door zorgt [medeverdachte 3] voor het vacumeren van ‘die 20’. Om 15:56:19 UTC en 16:58:12 UTC stuurt [medeverdachte 4] ‘auto weg’.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de 302, 200 en 70 stuks succesvol zijn overgedragen. [verdachte] heeft gezorgd voor de organisatie en coördinatie van de levering van de 302 stuks. [medeverdachte 2] verzorgde de organisatie en coördinatie van de andere twee leveringen, waarbij hij overleg voerde met [verdachte] , diens goedkeuring vroeg en aan hem terugkoppelde. [verdachte] had de beslissende stem. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] verzorgden het transport, terwijl [medeverdachte 4] – deels – samen met [medeverdachte 3] ook meedacht en adviseerde over de samenstelling van de partijen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hadden daartoe ook toegang tot de stash.
Duiding Exclu-berichten; cocaïne?
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat er voorzichtigheid in acht moet worden genomen bij de interpretatie en duiding van de Exclu-berichten nu deze in het dossier niet volledig zijn. Maar zelfs dan is de rechtbank van oordeel dat alleen al uit de voor het bewijs van dit feit gebruikte Exclu-berichten zelf onmiskenbaar blijkt dat hierin over de handel in cocaïne wordt gesproken. Het is namelijk algemeen bekend dat cocaïne wordt verhandeld in rechthoekige blokken met een ingeperst merkstempel zoals de stempels die op de foto’s in de berichten te zien zijn. Verschillende merken passeren de revue zowel bij de gesprekken over de 302 als de 200 en de 70 kilogram. Ook is algemeen bekend dat deze blokken doorgaans (ongeveer) één kilo per stuk wegen en dat de kwaliteit van een blok onder meer wordt bepaald door de hardheid ervan en de mate waarin het glanst. De prijzen waarover wordt gesproken (’i been paying 20,750 belg and 21,000 Nl’ bijvoorbeeld) passen bovendien bij de handel in cocaïne op grote schaal.
Voorts is algemeen bekend dat het in de aard van de illegale cocaïnehandel ligt, dat hierover niet openlijk wordt gesproken. Ook hier is dat het geval. Via de encryptiedienst Exclu, die berichten voorziet van een speciale encryptie waardoor deze niet zomaar door anderen kunnen worden gelezen of onderschept, is onder nicknames gecommuniceerd. In die berichten is ook nog eens gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Bovendien is het bij illegale cocaïnehandel van groot belang om uit het zicht van politie te blijven wat blijkens de bewijsmiddelen een bepaalde modus operandi bij de overdrachten met zich meebracht. Dit alles ondersteunt het feit dat hier sprake was van daadwerkelijke en grootschalige cocaïnehandel.
Los van de Exclu-berichten, heeft [medeverdachte 3] bovendien in zijn verhoor bij de politie bevestigd dat de Exclu-berichten over cocaïne gingen. Weliswaar benoemt [medeverdachte 3] dit zelf in eerste instantie niet direct bij naam in zijn verhoor, maar wanneer hem wordt gevraagd naar de briefjes met merken die in zijn woning zijn aangetroffen, bevestigt hij wel degelijk dat dit lijstjes met de voorraden van merken cocaïne zijn. Dat er geen cocaïne in beslag is genomen, doet aan het voorgaande dan ook niet af.
Gelet op de samenhang tussen de dit feit en de feiten 2 en 3 zal de rechtbank het medeplegen voor beide feiten samen bespreken, na de overwegingen over feit 3.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van diverse zeer grote contante geldbedragen en cryptovaluta. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor een veroordeling voor medeplegen van (gewoonte) witwassen zoals hier bedoeld is vereist dat:
  • verdachte de bedragen en cryptovaluta in de tenlastelegging heeft verworven, overgedragen, omgezet, gebruikt, voorhanden heeft gehad dan wel daarvan de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding, verplaatsing dan wel rechthebbende en/of voorhanden hebbende persoon, heeft verborgen en/of verhuld, en
  • die bedragen en cryptovaluta van misdrijf afkomstig zijn, en
  • verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen en cryptovaluta van misdrijf afkomstig waren, en
  • verdachte daarin heeft samengewerkt met een of meer medeverdachten en
  • van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Gedragingen
Over de in de tenlastelegging genoemde bedragen is naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen het volgende gebleken:
€ 1.450.000,-
In opdracht van [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] op 9, 12 en 15 december 2022 grote geldbedragen in Enschede opgehaald. Dit betrof in totaal € 1.450.000,-. Hierover werd onder meer in een groepschat gecommuniceerd waaraan [verdachte] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] deelnamen. [medeverdachte 4] heeft de Mercedes Sprinter van [medeverdachte 3] gebruikt om het geld in te vervoeren. [medeverdachte 5] reed ter controle en beveiliging mee. De opgehaalde geldbedragen zijn telkens door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] naar de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] gebracht. [medeverdachte 3] is door [medeverdachte 2] ingeschakeld als eventuele back-up voor wanneer [medeverdachte 4] niet mee zou kunnen. Verder heeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] medegedeeld dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] op 15 december 2022 misschien papieren komen brengen en vraagt hem of hij die dan wil aanpakken.
Nadat [medeverdachte 4] heeft aangegeven dat hij ‘het’ heeft wordt vervolgens gezien dat [medeverdachte 4] met de Mercedes Sprinter die dag na terugkomst uit Enschede met een tussenstop op het adres van [verdachte] en [medeverdachte 2] naar het terrein van [medeverdachte 3] is gereden.
€ 373.000,-
In opdracht van [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] op 20 december 2022 € 373.000,- bestemd voor de aanschaf van ketamine aan [medeverdachte 1] overgedragen bij de [winkel 1] in Numansdorp. Het geld werd in een witkleurige doos op de parkeerplaats door [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] overhandigd. [medeverdachte 8] is ter beveiliging achter [medeverdachte 1] aan gereden totdat hij met het geld veilig was. Dat het geld veilig was, werd door [medeverdachte 1] in de groepschat met [verdachte] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] teruggekoppeld.
€ 400.000,-
In een groepschat van [verdachte] en [medeverdachte 2] met [nickname 27] en [nickname 15] worden door [verdachte] met de twee laatstgenoemden afspraken gemaakt voor een overdracht van
€ 400.000,-. [verdachte] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 5] om dit op 28 december 2022 in ontvangst te nemen. Aanvankelijk zou deze overdracht bij de [winkel 2] in Steenbergen plaatsvinden, maar de persoon met de € 400.000,- blijkt uiteindelijk bij de [locatie 3] in Steenbergen te staan. [medeverdachte 2] heeft hierover contact in voornoemde groepschat en coördineert dit vervolgens richting [medeverdachte 5] . Het geldbedrag is door [medeverdachte 5] in ontvangst genomen en vervolgens door hem naar de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] gebracht.
€ 1.000.000,-
Op 29 januari 2023 bespreken [verdachte] en [medeverdachte 2] het afgeven van geld bij een man van ‘ [nickname 28] ’. Volgens [medeverdachte 2] wil de man van ‘ [nickname 28] ’ dit diezelfde dag, maar [verdachte] bepaalt dat dit de volgende dag kan en geeft hiervoor nog enkele instructies. [medeverdachte 2] schakelt voor deze afgifte [medeverdachte 5] en [medeverdachte 10] in. [medeverdachte 5] gebruikt hiervoor de bus van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 10] gebruikt een bedrijfsauto die op naam staat van [bedrijf 1] , een bedrijf van [verdachte] . Ook zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 7] dat hij de volgende ochtend in totaal drie vuilniszakken, waar 400, 300 en 300 op vermeld staat, moet brengen. In deze vuilniszakken zat, zo concludeert de rechtbank uit de bewijsmiddelen, in totaal € 1.000.000,-. [medeverdachte 7] brengt dit vervolgens op 30 januari 2023 rond half acht ’s ochtends naar de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Rond elf uur die ochtend zorgen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 10] ervoor dat dit geld bij een bedrijfsloods in Diemen wordt afgegeven. [medeverdachte 5] rijdt met het geld en [medeverdachte 10] controleert de weg op ‘petten’ en kijkt of het rustig is bij de loods. Wanneer het geld is afgegeven, licht [medeverdachte 5] [medeverdachte 2] hierover in. Door de politie wordt gezien dat dit geld kennelijk wordt verplaatst naar Amsterdam alwaar vervolgens een inval wordt gedaan, waarbij de overgedragen € 1.000.000,- wordt aangetroffen. Naar aanleiding hiervan wordt [medeverdachte 3] door [verdachte] nog gevraagd zijn bus te controleren op trackers, waarop [medeverdachte 3] later aan hem laat weten dat hij niets heeft gevonden.
€ 128.200,- en cryptovaluta-seed
Op 3 februari 2023 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan [adres 1] waar op dat moment [verdachte] met zijn gezin woonachtig was. Hier werd in een ingebouwde kast in de woonkamer een plastic tas met contant geld aangetroffen. Dit betrof een bedrag van € 125.000,-.
In een kast in de woonkamer werd ook een map aangetroffen met daarin een briefje waarop 24 willekeurige Engelse woorden stonden die duidden op een ‘mnemonic seed’. Na invoering van deze woorden door de politie in hiervoor beschikbare apparatuur bleek dat er een tegoed beschikbaar was van 169,1808461768255 Ethereum (ETH) dat op dat moment een tegenwaarde had van 277.900,74 USD.
€ 1.075.820,-
Naar aanleiding van de doorzoeking op 30 januari 2023 in Amsterdam is er paniek bij [verdachte] en [medeverdachte 2] ontstaan. Zij vrezen dat ook bij hen een inval zal gaan plaatsvinden nu de bus daar die morgen is geweest. [medeverdachte 3] moet van [verdachte] de bus controleren op trackers. [medeverdachte 2] laat aan zijn vader weten dat hij nog veel geld heeft liggen onder zijn trap, waarop [verdachte] zegt dat ‘vrouw’ dit met een kruiwagen naar de loods moet brengen. Vervolgens vindt er op 3 februari 2023 in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] aan [adres 1] een doorzoeking plaats. [verdachte] vraagt [medeverdachte 10] om langs te rijden om te kijken of ze ook naast bij [nickname 29] ( [medeverdachte 2] ) zijn ingevallen. [medeverdachte 10] laat in eerste instantie weten dat het alleen op [adres 1] is, maar later zegt hij ‘ook in de loods ernaast’. [verdachte] zegt daarop: ‘zwaar probleem nu’. In de loods aan de [adres 2] werd € 1.075.740,- aangetroffen en in dezelfde ruimte werd ook een kruiwagen aangetroffen waar een blauw zeil op lag. De ruimte in loods waar deze goederen werden aangetroffen wordt gehuurd door [verdachte] .
€ 1.094.460,-
Op 3 februari 2023 heeft er ook een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 7] aan [adres 3] . Hier werden achter de knieschotten van de zolder onder andere een aantal boodschappentassen, plastic tassen en een rugzak aangetroffen waarin stapels met contant geld werden aangetroffen. In totaal is een bedrag van € 1.094.460,- aangetroffen. Uit diverse Exclu-gesprekken van [verdachte] en [medeverdachte 2] met [medeverdachte 7] is gebleken dat [medeverdachte 7] geld voor hen bewaarde en ook geld op hun verzoek bij hen ophaalde en naar hen toebracht.
Verweren ten aanzien van bewustheid en beschikkingsmacht
De rechtbank verwerpt de door de verdediging gevoerde verweren dat er geen bewijs is dat verdachte bewustheid had van en de beschikkingsmacht had over de aangetroffen € 125.000,- en de cryptovaluta, nu de woning door meerdere personen werd bewoond waardoor dit geld ook van een van hen zou kunnen zijn.
Uitgangspunt is dat een hoofdbewoner, zoals verdachte, wetenschap heeft van de in zijn woning aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden. Tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dat in dit geval anders is. Dat sprake is van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat verdachte bewustheid en beschikkingsmacht heeft gehad over het geld en de cryptovaluta. Zowel het geldbedrag als het briefje met de ‘mnemonic seed’ zijn in een kast in de woonkamer aangetroffen. Het geld zat in drie bundels in een plastic tas. Een van de bundels was aanzienlijk kleiner en het plastic zat er ook veel losser omheen dan bij de andere bundels. Deze bundel leek om die reden reeds te zijn aangesproken. Op het adres staat verdachte ingeschreven met zijn partner en drie kinderen. De twee meerderjarige zoons verbleven, zo bleek bij de doorzoeking, in een bijgebouw bij de woning. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte zich met zijn zoon [medeverdachte 2] bezig hield met grootschalige cocaïne- en ketamine-handel. Deze handel genereert grote contante geldbedragen. Verder zegt verdachte in een Exclu-gesprek op 6 december 2022 tegen [medeverdachte 2] dat hij met ‘ [nickname 33] ’ gaat praten over usdt en voert hij talrijke Exclu-gesprekken over het vervoer en de overdracht van grote geldbedragen. Ook blijkt uit de Exclu-gesprekken dat [medeverdachte 7] , die een stash met geld beheert, op verzoek van verdachte meermalen een koffertje komt brengen. Op grond hiervan gaat de rechtbank er dan ook van uit dat verdachte wist dat dit geldbedrag en de cryptoseed in zijn woning lagen en hierover ook kon beschikken. Daarmee heeft verdachte dit geldbedrag en de cryptoseed voorhanden gehad.
Dat verdachte ook wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de € 1.075.740,- die is aangetroffen in de loods aan de [adres 2] leidt de rechtbank niet alleen af uit de omstandigheid dat dit deel van de loods door verdachte werd gehuurd, maar vooral ook uit de hiervoor vermelde chats waaruit blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] voor een inval in hun woning aan [adres 1] vreesden, waarop het aldaar aanwezige geld met een kruiwagen is verplaatst naar hun loods aan de [adres 2] .
Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat er bij verdachte bewustheid en beschikkingsmacht heeft bestaan bij alle hiervoor genoemde bedragen en de cryptoseed.
Verweer verbergen/verhullen
De raadsman heeft ten aanzien van het in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag (€ 125.000) en de codes voor de crypto-valuta aangevoerd dat er geen sprake is van verbergen of verhullen. De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot dit geldbedrag en de cryptoseed inderdaad geen sprake van verbergen of verhullen is geweest, maar enkel van voorhanden hebben in de zin van artikel 420bis Sr.
Ten aanzien van de aangetroffen geldbedragen op de [adres 2] en [adres 3] overweegt de rechtbank nog het volgende. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is sprake van verhullen en/of verbergen wanneer de gedragingen erop zijn gericht om het zicht op de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van de voorwerpen te bemoeilijken. Het gaat hierbij om een zekere doelgerichtheid van de handeling. Naar het oordeel van de rechtbank is het zonder redelijke economische grond bewaren van het geldbedrag van € 1.094.460,- in een stash bij een ander met als gevolg dat het bij een doorzoeking in de woning van verdachte niet gevonden kan worden duidelijk handelen gericht op het verbergen en verhullen van het zicht op dat geld. Dat dit door verdachte nagestreefd werd, is ook op te maken uit de Exclu-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] naar aanleiding van de inval bij ‘ [nickname 28] ’. Daaruit blijkt dat voor een inval in hun woning aan [adres 1] werd gevreesd waarop het aldaar aanwezige geld met een kruiwagen is verplaatst naar hun loods aan de [adres 2] . Ook hier blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het handelen erop was gericht om, in dit geval een geldbedrag van € 1.075.740,-, aan het zicht van politie en justitie te onttrekken en zo ook de vindplaats en herkomst van dit geld te verbergen en te verhullen.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte het geldbedrag van € 125.000,- en de cryptovaluta ter waarde van 277.900,74 USD voorhanden heeft gehad. De overige geldbedragen heeft verdachte in vereniging voorhanden gehad en/of verworven, overgedragen en/of daarvan de herkomst, vindplaats, vervreemding, verplaatsing verborgen en/of verhuld alsook de rechthebbende en/of voorhanden hebbende persoon daarop.
Beoordelingskader van het bestanddeel afkomstig van misdrijf
In het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een specifiek misdrijf waarvan de geldbedragen en cryptovaluta afkomstig zou zijn. Uit vaste rechtspraak volgt, dat ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, in sommige gevallen toch witwassen bewezen kan worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
Van misdrijf afkomstig
Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen om voor alle voornoemde geldbedragen en de cryptovaluta een vermoeden dat de bedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf te rechtvaardigen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat diverse zogenoemde witwastypologieën (algemene ervaringsregels die een aanwijzing vormen dat mogelijk sprake is van witwassen) zich in deze zaak voordoen. Het gaat immers telkens om een zeer groot contant geldbedrag dan wel een hoeveelheid cryptovaluta met een hoge tegenwaarde in USD. De geldbedragen zijn niet terug te vinden in (officiële) boeken of financiële stukken en worden niet verantwoord met stukken van reguliere handelsactiviteiten. Verder is gebleken dat geldbedragen werden vervoerd en overgedragen op een wijze die niet gebruikelijk is in het normale economische verkeer. Die geldbedragen werden per auto of bus in dozen vervoerd en overgedragen in een loods of op de openbare weg. Ook werden grote geldbedragen in de woning van verdachte, in een loods of bij een ander bewaard. Dit alles is voor zulke grote geldbedragen niet gangbaar vanwege de aanzienlijke veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan.
De communicatie over de geldbedragen en de overdracht daarvan vond plaats met gebruik van schuilnamen via Exclu-berichten, waarbij een wachtwoord werd gebruikt. Er werden -zoals bij ondergronds bankieren gebruikelijk is- in een aantal gevallen zogenoemde tokens (een bankbiljet van een kleine valuta) als betalingsbewijs gebruikt. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van alle in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze geldbedragen, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring verdachte
Verdachte houdt zich tot op heden uit het zicht van politie en justitie en is daardoor nog niet aangehouden kunnen worden met als gevolg dat er nog geen enkele verklaring van hem beschikbaar is. Van een concrete en verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is dan ook geen sprake. De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte niet gehouden was om een verklaring over de herkomst van het geld en de cryptovaluta te geven, gelet op de omstandigheid dat de € 125.000,- en de cryptovaluta afkomstig zou kunnen zijn van de bedrijven van verdachte en van de zoons van verdachte. Nu het Openbaar Ministerie op de hoogte was van het bestaan van die bedrijven, had zij daar eerst nader onderzoek naar moeten laten doen, voordat een verklaring van verdachte kan worden verwacht.
De rechtbank verwerpt echter dit verweer. Zoals hiervoor overwogen, bestond er een vermoeden van witwassen en gelet daarop mocht een verklaring van verdachte over de herkomst van dit geld verwacht worden. Een bij monde van de raadsman naar voren gebrachte mogelijke, niet concrete en niet verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld kan niet als zodanig worden aangemerkt. Het Openbaar Ministerie hoefde aldus geen nader onderzoek te verrichten. Gelet daarop is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap
Gelet op de grootte van de contante geldbedragen en de waarde van de cryptovaluta, de omstandigheden waaronder deze werd vervoerd, overgedragen en bewaard, de betrokkenheid van verdachte bij de besprekingen hierover in versluierd taalgebruik met gebruik van schuilnamen, via Exclu-berichten, de betrokkenheid van verdachte bij drugscriminaliteit samen met medeverdachten zoals hiervoor onder feit 1 bewezenverklaard, moet verdachte naar het oordeel van de rechtbank hebben geweten dat het om uit misdrijf verkregen geld ging. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte deze geldbedragen en cryptovaluta heeft witgewassen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in tenlastegelegde periode, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen van diverse geldbedragen.
Gewoontewitwassen
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte samen met anderen in een periode van twee maanden een totaal bedrag van maar liefst € 5.521.300,- en $ 277.900,74 heeft witgewassen. Gelet op de aard en omvang van het in totaal witgewassen geldbedrag, de frequentie van witwassen en de professionele werkwijze daarbij acht de rechtbank bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Strafverzwarende omstandigheid
Aan verdachte is op grond van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de recidive als strafverzwaringsgrond ten laste gelegd. Blijkens het uittreksel justitiële documentatie is verdachte op 12 april 2019 door het gerechtshof Den Bosch niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep waardoor het vonnis van de rechtbank van 18 juli 2014 op 27 april 2019 onherroepelijk is geworden. Verdachte werd bij dat vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor diverse feiten waaronder witwassen. Nu de rechtbank in onderhavig vonnis tot een bewezenverklaring en veroordeling van gewoontewitwassen zal komen is sprake van een veroordeling voor een soortgelijk misdrijf binnen 5 jaar begaan nadat een eerdere veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan.
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat een redelijke wetstoepassing en interpretatie van dit artikel niet kan leiden tot een hoger strafmaximum voor het witwassen. Het betreft namelijk een zaak uit 2005 waarvoor een vaststellingsovereenkomst is getekend in 2018, maar waarvoor pas een einduitspraak in 2019 is gevolgd.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit verweer en overweegt daartoe dat de onderhavige veroordeling binnen de termijn van artikel 43a Sr valt. Mede gelet op het feit dat de termijn niet liep gedurende de gevangenisstraf die verdachte heeft uitgezeten naar aanleiding van het vonnis dat op 27 april 2019 onherroepelijk is geworden, zal de termijn pas eindigen in augustus 2025. Bovendien blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie dat verdachte de straf die is opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van 27 april 2019 heeft uitgezeten tot 3 november 2021. Ruim tien maanden later is verdachte alweer begonnen met onderhavige feiten en hij heeft zich na iets meer dan een jaar alweer op grote schaal met witwassen beziggehouden. Dit terwijl een veroordeling er nu juist toe zou moeten leiden en als bedoeling heeft dat verdachte leert van zijn fouten en wordt weerhouden van het plegen van nieuwe feiten. Daarvan is aldus in het geheel niet gebleken. De rechtbank acht de strafverzwarende omstandigheid van artikel 43a Sr dan ook bewezen en ziet geen reden deze buiten toepassing te laten.
Feit 3
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van overtredingen van de Geneesmiddelenwet met betrekking tot 300, 600, 525, 425, 525 en 1.700 kilogram ketamine. De rechtbank is op grond van de opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan samen met anderen schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Aankoop van ketamine
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] met zijn [bedrijf 2] grote hoeveelheden ketamine heeft aangekocht bij de Duitse bedrijven [bedrijf 3] GmbH (hierna: [bedrijf 3] ) en [bedrijf 4] AG (hierna: [bedrijf 4] ). Daarbij gaat het onder meer om leveringen van [bedrijf 3] van 300 en 600 kg in december 2022. Bij [bedrijf 4] gaat het onder meer om een aankoop van 2000 kg ketamine in vier delen, in januari 2023 geleverd, driemaal 525 kg en eenmaal 425 kg. Die ketamine is ook bij die bedrijven in Duitsland in Marl ( [bedrijf 3] ) en Norderstedt ( [bedrijf 4] ) opgehaald.
300 kilogram op 13 december 2022
Uit Exclu-gesprekken blijkt dat er vanaf 5 december 2022 tussen [verdachte] en [medeverdachte 9] afspraken worden gemaakt over het op 12 december 2022 ophalen van 300 kg ketamine in Duitsland. Deze ketamine werd door [medeverdachte 1] besteld en betaald en hij heeft hierover contact met [verdachte] . Zij houden elkaar op de hoogte. In eerste instantie wordt hiervoor de door [medeverdachte 6] geregelde Combo gebruikt. [medeverdachte 9] , [medeverdachte 6] en de op het laatst door [verdachte] ingeschakelde [medeverdachte 8] rijden hiervoor naar Duitsland. [medeverdachte 9] geeft het adres van de [bedrijf 5] in Marl, Duitsland, aan [medeverdachte 6] door voor de chauffeur en gaat vooruit om rondom het bedrijf te kijken. Ook zal hij de grens controleren. De ketamine, die op een pallet staat, blijkt uiteindelijk niet in de Combo te passen. Daarom wordt het ophalen van de ketamine verschoven naar de volgende dag en wordt een bakwagen geregeld. [medeverdachte 1] regelt met het bedrijf dat er de volgende dag kan worden opgehaald. Dat laat hij vervolgens ook weten aan [verdachte] . De ketamine is vervolgens op 13 december 2022 opgehaald door [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] en een tot op heden onbekend gebleven chauffeur. [medeverdachte 9] laat om 13:51:10 UTC aan [verdachte] weten dat ze het land in zijn. Hieruit leidt de rechtbank af dat het transport van ketamine de grens naar Nederland over is. De ketamine is naar [medeverdachte 6] gebracht. Daar heeft [medeverdachte 3] met een bakwagen het transport overgenomen en de ketamine meegenomen naar zijn terrein waar het werd opgeslagen. Op verzoek van [verdachte] stuurt [medeverdachte 3] om 16:43:49 UTC foto’s van ‘het spul’ waaruit blijkt dat [medeverdachte 3] op zijn terrein is aangekomen en het transport succesvol is afgerond.
600 kilogram op 22 december 2022
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] op 19 december 2022 aan [medeverdachte 2] laat weten dat er vrijdag opgehaald kan worden, waarop [medeverdachte 2] zegt ‘oh zo snel al ophalen die ket bedoel je’. Hieruit concludeert de rechtbank dat er gesproken wordt over een nieuw transport van ketamine. Op 20 december 2022 worden er opnieuw afspraken tussen [verdachte] en [medeverdachte 9] gemaakt voor het ophalen van ketamine in Duitsland. [verdachte] geeft hierbij aan hoe het transport moet plaatsvinden, namelijk met drie auto’s. Degenen die het ophalen betreffen wederom [medeverdachte 8] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 9] en nog een ander (vermoedelijk de chauffeur van de auto met de ketamine). Op 21 december 2022 overlegt [verdachte] met [medeverdachte 3] hoe hij de ophaal wil doen waarop [medeverdachte 3] zegt ‘hetzelfde als vorige keer’. [verdachte] voegt nog toe dat het nu 2 pallets zijn. Op 21 december 2022 laat [medeverdachte 9] aan [verdachte] weten dat hij het op dezelfde manier wil doen als de vorige keer. Hij heeft toen samen met [medeverdachte 8] bij de [bedrijf 5] daar in het dorp op de chauffeur gewacht, wat op tien minuten afstand van het laadadres is. Mede gelet op een eerder bericht van [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 6] op 12 december 2022 stelt de rechtbank vast dat het om de [bedrijf 5] in Marl in Duitsland gaat. De chauffeur heeft toen de brief (vermoedelijk de vrachtbrief) gekregen waarop [medeverdachte 9] een rondje heeft gedaan om te kijken of alles oké was in de omgeving van het bedrijf. Vervolgens is hij richting de grens gereden waar hij heeft gewacht tot hij bij het transport kon aansluiten. [medeverdachte 8] is achter de chauffeur aangereden om de ketamine op te halen. Vanaf de grens hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] afwisselend voor en achter het voertuig met de ketamine gereden. In dit geval (met een extra auto erbij) stelt [medeverdachte 9] voor dat hij zelf de grens pakt en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] elkaar onderweg afwisselen. Op 21 december 2022 laat [medeverdachte 1] aan [verdachte] weten dat hij diezelfde dag de laadgegevens voor het ophalen morgen zal sturen. Op 22 december 2022 zijn bij het ophalen van de ketamine in Duitsland betrokken: [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 6] en een onbekend gebleven chauffeur. Zij communiceren hierover onderling. [medeverdachte 1] en [verdachte] stemmen het ophaaltijdstip af. De ketamine wordt in Nederland eerst naar [medeverdachte 6] in Steenbergen gebracht. [medeverdachte 2] vraagt bij [medeverdachte 6] en [verdachte] naar het verloop van het transport. Om 17:53:54 UTC stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 2] dat alles veilig is en ‘100 big 100 bb 100 blinker /[nickname 34] 300 wij’ waaruit valt af te leiden dat het om 600 kg ging die succesvol is aangekomen. Dat het om 600 kg ging, volgt ook uit het bericht van [medeverdachte 3] op 15 januari 2023 aan [medeverdachte 2] waar een afbeelding wordt gestuurd van een pakbon gedateerd op 21 december 2022 waarop staat dat het om 600 kg ketamine ging.
525 kilogram op 16 januari 2023
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] dit transport regelt en ook heeft aangestuurd. Zo is hij degene die contact heeft met [medeverdachte 1] over de benodigde productgegevens die hij vervolgens aan [medeverdachte 3] doorgeeft om een CMR op te maken. Uit die gegevens blijkt dat het om 525 kg ketamine gaat die bij [bedrijf 4] in Norderstedt opgehaald moet worden. Verder is hij degene die naar eigen zeggen een plan maakt en onder meer [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] instructies geeft over hoe het transport en de aanloop daar naartoe moeten worden uitgevoerd. Het transport wordt uitgevoerd door [medeverdachte 9] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] en een onbekend gebleken chauffeur. Zij zijn op 15 januari 2023 na 18.00 uur richting Norderstedt gereden. [medeverdachte 9] is degene die de vrachtwagen heeft opgehaald. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] moeten beiden achter de vrachtwagen aan rijden tot aan de slaaplocatie. De volgende dag is de ketamine met de vrachtwagen bij [bedrijf 4] in Duitsland opgehaald. Die dag is er ook een jongen met de bakwagen van [medeverdachte 3] naar Duitsland gegaan om de ketamine van de vrachtwagen in de bakwagen over te laden. [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] communiceren over de voortgang van het laden en de verwachte vertrektijd. [medeverdachte 8] moet later van [medeverdachte 9] de bakwagen overnemen en over de grens richting Duitsland naar Bad Bentheim brengen. [medeverdachte 9] geeft hiervoor een adres door. Vanaf daar neemt [medeverdachte 9] het met anderen over en moet [medeverdachte 8] bij iemand anders instappen, vermoedelijk [medeverdachte 5] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] chatten over het doorgeven van het tijdstip van aankomst aan [bedrijf 4] , welke gegevens er moeten worden doorgegeven om de pallet mee te krijgen en dat het is gelukt met het laden. De ketamine wordt vervolgens naar [medeverdachte 6] gebracht. [medeverdachte 2] instrueert vervolgens [medeverdachte 5] om [medeverdachte 3] op te halen zodat hij bij [medeverdachte 6] de bakwagen kan overnemen en die naar zijn terrein kan brengen. [medeverdachte 5] volgt [medeverdachte 3] hierbij naar zijn locatie totdat hij safe is. [medeverdachte 3] communiceert vervolgens om 22:04:41 UTC naar [verdachte] ‘safe’ en [medeverdachte 5] stuurt om 22:02:57 UTC hetzelfde bericht naar [medeverdachte 2] . Hieruit leidt de rechtbank af dat het transport van ketamine succesvol is verlopen.
425 kilogram op 25 januari 2023 en 525 kilogram op 27 januari 2023
Uit de bewijsmiddelen blijkt over deze transporten het volgende. [medeverdachte 1] bericht op 20 januari 2023 dat op dinsdag 475 opgehaald kan worden. Op 23 januari 2023 laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] weten dat zij de volgende dag 425 kg ketamine in Duitsland kunnen ophalen en dat het de volgende dan 525 kg wordt. [medeverdachte 1] is degene die hierover contact heeft met het bedrijf [bedrijf 4] waar de ketamine wordt opgehaald en levert hiervoor een laaddocument aan. Op verzoek van [medeverdachte 2] wordt de ophaaldatum voor de 425 kg verschoven naar een dag later. [medeverdachte 2] regelt vervolgens het transport en stemt weer samen met [medeverdachte 9] de werkwijze bij het transport af. Bij het transport zijn onder meer [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 3] betrokken. [medeverdachte 2] geeft uiteindelijk in de groepschat met [medeverdachte 9] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] door wie wat doet en in welke samenstellingen er wordt gereden. Verder houdt hij [verdachte] op de hoogte van het transport. Voor het transport van de ketamine wordt de bakwagen van [medeverdachte 3] gebruikt. [medeverdachte 3] heeft op verzoek van [medeverdachte 2] de bakwagen volgetankt. Verder heeft hij op verzoek van [medeverdachte 2] gezorgd voor pallets in de bakwagen en voor een CMR oftewel een internationale vrachtbrief voor het ophalen van de 425 kilogram ketamine bij [bedrijf 4] . Hiervoor moeten dezelfde gegevens als de vorige keer worden gebruikt, maar dan met 425 kilogram. Daarover blijkt uit de Exclu-berichten dat op 15 januari 2023 door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] de gegevens van [bedrijf 4] zijn gestuurd en dat er bij productgegevens moest worden gezet ‘Ketamine HCL BP’. De bakwagen wordt door [medeverdachte 10] op 24 januari 2023 naar de grens gereden waarvoor de exacte plaats door [medeverdachte 9] is bepaald. [medeverdachte 10] rijdt vervolgens vanaf daar met [medeverdachte 5] mee naar een hotel. De volgende dag houdt [medeverdachte 9] [medeverdachte 2] op de hoogte over het verloop van het laden van de ketamine. [medeverdachte 8] heeft de opdracht gekregen om op 25 januari 2023 om 10.00 uur in Osnabrück te zijn zodat hij tijdens het transport in Duitsland naar de grens vooruit kan rijden om de weg te controleren op politie en/of marechaussee. Bij de grens wordt de ketamine overgeladen in de bakwagen van [medeverdachte 3] . Vanaf de grens rijdt [medeverdachte 11] met het transport mee om de weg te controleren. [medeverdachte 3] rijdt het laatste stukje met de bakwagen naar de eindbestemming op zijn terrein en laat om 21:17:54 UTC aan [medeverdachte 2] weten dat de ketamine veilig is aangekomen.
Op 26 januari 2023 laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] weten dat er de volgende dag geladen kan worden om 12.00 uur en dat hij de documenten doorstuurt zodra hij deze binnen heeft. [medeverdachte 2] laat dit direct weten aan [verdachte] . Bij dit transport zijn wederom [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 3] betrokken. [medeverdachte 9] geeft op 26 januari 2023 in de groepschat met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] door dat er de volgende dag om 12.00 uur weer wordt opgehaald. Uit diezelfde groepschat blijkt dat [medeverdachte 10] op de heenweg met [medeverdachte 5] meerijdt. ‘ [nickname 30] en [nickname 31] ’ krijgen bij een tankstation van [medeverdachte 5] de sleutels van de bakwagen van [medeverdachte 3] waarmee zij naar de grens rijden. Daar worden de pallets overgeladen in een andere bakwagen waarmee zij vervolgens naar het laadadres gaan en daarna aan één stuk door terug naar Nederland rijden. Op de terugweg rijdt [medeverdachte 9] met [medeverdachte 10] naar de bakwagen van [medeverdachte 3] die bij de grens staat, waarna [medeverdachte 10] de bakwagen terug naar Nederland rijdt. Verder valt uit de Exclu-berichten op te maken dat [medeverdachte 11] op 27 januari 2023 rond 15.00 uur in de buurt van de grens met Duitsland moet zijn bij een tankstation aan [adres 4] om vervolgens met het transport mee terug te rijden en de weg te controleren.
Op 27 januari 2023 om 12:20:33 UTC stuurt [medeverdachte 9] in de groepschat dat er wordt geladen en vervolgens om 12:32:56 UTC dat ze vertrekken. Gedurende het transport wordt er door [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] in de groepschat melding gemaakt van de situatie op de weg zoals ‘Petten’ en ‘Blauw’ waaruit kan worden afgeleid dat er politie te zien is. Ook geeft [medeverdachte 8] in de groepschat door ‘Bij gr nijs te zien', waaruit de rechtbank afleidt dat er bij de grens niks,
oftewel geen politie, douane of controle te zien is. Om 16:51:35 UTC stuurt [medeverdachte 9] dat [medeverdachte 5] ‘pallet man’ kan gaan ophalen, waarmee gelet op de overige berichten naar het oordeel van de rechtbank [medeverdachte 3] wordt bedoeld. [medeverdachte 3] moet bij [medeverdachte 11] worden gebracht. [medeverdachte 9] zegt tevens dat [medeverdachte 10] ook naar [medeverdachte 11] moet rijden. Uiteindelijk stuurt [medeverdachte 3] om 19.51.00 UTC naar [medeverdachte 2] ‘Safe maat’ waaruit kan worden afgeleid dat hij met de ketamine veilig is aangekomen op de eindbestemming op zijn terrein.
Op 21 december 2022 bericht [verdachte] aan [nickname 27] over in januari 1000 keta ophalen en aan [nickname 32] dat er in januari een volgende batch komt, maar dan stuk meer en eind januari grotere naalden. [verdachte] bericht op 15 januari 2023 aan [nickname 32] ‘morgenochtend ket ophalen grote naalden En dan paar dagen later nog x 500 Volgende week zelfde liedje.’ In samenhang met de bewijsmiddelen bij de eerdere transporten in december 2022 en de hiervoor genoemde bewijsmiddelen voor de transporten in januari 2023 bevestigt dit de rol van verdachte bij deze transporten.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank aldus dat de transporten van voornoemde kilogrammen ketamine succesvol zijn verlopen en dat [verdachte] daarbij betrokken was.
1.700 kilogram
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 3 februari 2023 op het terrein van [medeverdachte 3] aan [adres 5] een doorzoeking heeft plaatsgevonden waarbij in totaal 1.700 kg ketamine is aangetroffen. Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat het hier gaat om 1.700 kg (vrijwel) zuivere ketamine HCl. Verder blijkt uit de Exclu-berichten en de verklaring van [medeverdachte 3] dat deze ketamine in opdracht en ten behoeve van [verdachte] en [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 3] werd opgeslagen en zij daarmee degenen waren die hierover beschikkingsmacht hadden.
Werkzame stof of geneesmiddel
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft geconcludeerd dat de op 3 februari 2023 aan [adres 5] aangetroffen ketamine voldoet aan de omschrijving van het begrip werkzame stof als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder x.1, van de Geneesmiddelenwet (verder: Gnw). Diezelfde Inspectie heeft vastgesteld dat aan geen van de betrokken verdachten een registratie als bedoeld in de Gnw is verleend. Gelet hierop is de rechtbank met de officieren van justitie van oordeel dat er sprake is van een werkzame stof in de zin van artikel 38 lid 1 Gnw.
Dat er sprake is van een geneesmiddel in de zin van artikel 40 Gnw is niet gebleken. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 3 cumulatief tenlastegelegde overtreding van artikel 40 Gnw.
Gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat de gedragingen van de verdachten neerkomen op het (doen) ophalen van de ketamine bij een farmaceutisch bedrijf in Duitsland en er vervolgens voor zorgen dat deze op de stashlocatie bij [medeverdachte 3] in De Heen in Nederland terechtkomt. Dit transporteren van Duitsland naar Nederland kan echter niet als invoer worden gekwalificeerd. De Geneesmiddelenwet verstaat hieronder immers het vanuit een derde land binnen het grondgebied van Nederland brengen van geneesmiddelen of werkzame stoffen (artikel 1 lid 1 sub hh Gnw). Uit diezelfde wet blijkt dat met een derde land wordt bedoeld een land, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie (of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte). Nu Duitsland lid is van de Europese Unie is hiervan geen sprake. Artikel 38 van de Gnw verbiedt ook het zonder registratie binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van werkzame stoffen, maar deze gedraging is bij dit deel van feit 3 niet tenlastegelegd. Voor uitvoer geldt omgekeerd geredeneerd overigens hetzelfde, maar van het naar een ander land transporteren van de ketamine is niet gebleken. De gedragingen van de verdachten kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel als afleveren worden gekwalificeerd, nu de Geneesmiddelenwet hieronder verstaat het anders dan door terhandstelling of uitvoer leveren van geneesmiddelen of werkzame stoffen.
Daarnaast kunnen de gedragingen in het geval van verdachte ook worden gekwalificeerd als verhandelen, nu de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vaststelt dat de ketamine is aangekocht met het doel deze met winst door te verkopen en dit voor een deel ook is gebeurd.
Tot slot kan het voorhanden hebben van de bij [medeverdachte 3] aangetroffen 1.700 kilogram ketamine worden gekwalificeerd als het in voorraad hebben daarvan.
Opzet op de wederrechtelijkheid en legaliteitsbeginsel
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijkheid van het plegen van ketamine-handel nu hij in redelijkheid kon en mocht vertrouwen op de door [medeverdachte 1] verstrekte informatie dat hij de vereiste vergunningen en certificaten had voor de invoer vanuit Duitsland. Verdachte kon redelijkerwijs ook niet weten dat zijn handelen in strijd was met de wet, waardoor hem een beroep op het legaliteitsbeginsel toekomt.
De rechtbank gaat hierin niet mee. Voorop wordt gesteld dat overtreding van de Geneesmiddelenwet een economisch delict betreft. In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedraging en niet op de wederrechtelijkheid of strafbaarheid daarvan. Het opzet ziet daardoor op de feitelijke gedragingen zoals die in de tenlastelegging staan omschreven. Die feitelijke handeling bestaat erin dat verdachte meermalen samen met anderen een grote hoeveelheid ketamine heeft afgeleverd, verhandeld en in voorraad heeft gehad.
Verder overweegt de rechtbank dat alleen al uit het feit dat [medeverdachte 1] op 13 december 2022, de dag van de eerste levering, in een Exclu-gesprek met verdachte vraagt om de zegels en vaatjes te vernietigen omdat die naar de aankoop van [medeverdachte 1] kunnen leiden, blijkt dat zij beiden wisten dat wat zij deden illegaal was. Bovendien blijkt uit de wijze waarop de ketamine-transporten werden uitgevoerd, dat alles erop was gericht om uit het zicht van politie en marechaussee te blijven. Ook de wijze van opslag van de ketamine op de stashlocatie bij [medeverdachte 3] in de houten bakken die er vanaf de buitenzijde uitzagen als een massieve stapel houtplaten, had overduidelijk het doel om de ketamine verborgen te houden en aan het zicht van anderen te onttrekken. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] , die de ketamine voor [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft opgeslagen, verklaard dat hij natuurlijk wist dat het niet mocht en dat er straffen voor konden worden opgelegd. Dit in combinatie met de grote hoeveelheden die telkens werden getransporteerd en de daarmee gepaard gaande waarde, maakt voor iedere betrokkene, en dus zeker ook voor verdachte, op onmiskenbare wijze duidelijk dat er sprake was van illegaal handelen.
De verweren worden dan ook verworpen.
Medeplegen ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daaraan een materiële en/of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een groep van personen waarvan verdachte deel uit maakte, die zich richtte op de handel in ketamine en cocaïne en het witwassen van grote contante geldbedragen. Hiervoor moesten onder andere transporten en overdrachten plaatsvinden van zowel de ketamine als de cocaïne en de geldbedragen. Dit gebeurde weliswaar in wisselende samenstellingen, maar daarbij werd wel telkens als groep gehandeld. Gelet op het illegale karakter van de transporten en de waarde ervan – waarvan alle betrokkenen op de hoogte moeten zijn geweest – was het van groot belang om uit het zicht van politie en marechaussee te blijven. Ook leveranciers, afnemers en concurrenten mochten zo min mogelijk weten om te voorkomen dat anderen de lucratieve handel in ketamine konden overnemen, of de groep zouden rippen. Over de uitvoering van de transporten en overdrachten van de ketamine, cocaïne en geldbedragen werd via een Exclu-applicatie zowel vooraf, tijdens als achteraf met alle daarbij betrokkenen overlegd en gecommuniceerd waardoor er sprake is van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. Dat leidde er toe dat de transporten en overdrachten telkens op eenzelfde manier werden uitgevoerd, onder andere door, één of meerdere auto’s met het voertuig waarin de ketamine, cocaïne of het geld werd vervoerd mee te laten rijden ter controle van de weg op politie en/of marechaussee. Ook werd er voorverkend en gecontroleerd rondom de ophaal- en afgifteplaatsen en in het geval van de ketamine ook rondom de grens.
Dit heeft geleid tot een gezamenlijke uitvoering van de diverse transporten en overdrachten met een hoge intensiteit van samenwerking waarbij beveiliging door middel van voorverkenningen en controles essentieel was. Het motto van de groep was, in de woorden van [medeverdachte 2] : ‘Veilig doen en niet haasten’. Deze werkwijze kan daarmee als modus operandi van de groep worden aangemerkt en illustreert het belang dat werd gehecht aan (de rol van) de meerijders/beveiligers van de transporten en overdrachten.
Verdachte was zelf niet fysiek betrokken bij de daadwerkelijke uitvoering van de transporten en overdrachten van de cocaïne, ketamine en de contante geldbedragen, maar liet dit door anderen uitvoeren. Hij was degene die de uitvoering hiervan aanstuurde door het geven van opdrachten, instructies en aanwijzingen via Exclu-berichten. Hij deed dit ofwel zelf ofwel via zijn zoon [medeverdachte 2] , die namens hem als bedrijfsleider of manager opereerde en die hij weer aanstuurde en controleerde. Verdachte had hiermee feitelijke en directe zeggenschap over onder meer wanneer, hoe, met wie, waar en onder welke voorwaarden de transporten en overdrachten plaatsvonden en nam daarbij de eindbeslissing. Door zowel [medeverdachte 2] als de andere medeverdachten werd het verloop van de transporten en overdrachten aan hem teruggekoppeld, waarmee verantwoording aan verdachte werd afgelegd. Verdachte was aldus de centrale persoon, of wel de directeur van de groep waaraan iedereen verantwoording aflegde. Verdachte had hiermee een prominente sturende en bepalende rol die zodanig substantieel was, op tenminste het gebied van de intellectuele bijdrage in het geheel, dat sprake is van medeplegen.
Feit 4
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 3 februari 2023 in Steenbergen in zijn woning aan de [adres 6] knalpatronen voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft hierover geen verklaring afgelegd. Uitgangspunt is volgens vaste jurisprudentie dat een persoon wordt geacht wetenschap te hebben van de in zijn woning aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in de machtssfeer van die persoon bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit specifieke geval anders is. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Zij gaat er dan ook vanuit dat verdachte deze knalpatronen voorhanden heeft gehad. Nu deze knalpatronen aangemerkt kunnen worden als munitie in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij, als leider, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had de handel in cocaïne en ketamine en het witwassen van crimineel geld.
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat er geen sprake kan zijn van een criminele organisatie nu enkel verdachte hiervoor wordt vervolgd en een organisatie niet uit slechts één persoon kan bestaan. Daarnaast wordt aangevoerd dat verdachte niet als de leider van de organisatie kan worden aangemerkt.
De rechtbank volgt deze verweren niet en overweegt daartoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de specifieke bewezenverklaarde delicten, blijkt dat er sprake was van een groep personen die zich kort gezegd richtte op de handel in cocaïne en ketamine en het witwassen van grote geldbedragen. Aan deze groep heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 7] deelgenomen. Er was sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen deze personen, gericht op het plegen van voornoemde feiten. Zo werden er door de groep gedurende een periode van tenminste vier en een halve maand stelselmatig en vrijwel dagelijks overdrachten en transporten van cocaïne, ketamine grote contante geldbedragen voorbereid en verricht. Verdachte en zijn medeverdachten werkten hiervoor (bijna) dagelijks nauw samen, onder andere met behulp van (kostbare) crypto-applicaties van de cryptodienst Exclu waarmee versleutelde berichten werden verstuurd. Voor de uitvoering van de transporten en de overdrachten was er een bepaalde modus operandi ontwikkeld. Er werd gebruik gemaakt van verschillende opslaglocaties en de logistieke processen rond het transport van de verdovende middelen werden strikt gescheiden van die van het contante geld, zodat de risico’s op ontdekking werden verkleind. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat met de werkwijze van betrokkenen grote geldbedragen gemoeid waren. Deze groep kan dan ook worden aangemerkt als een criminele organisatie. Of een verdachte als deelnemer van deze organisatie wordt vervolgd is niet redengevend voor zijn lidmaatschap daarvan. Dat verdachte als enige voor dit feit wordt vervolgd, betekent dus niet dat de organisatie niet bestaat.
Verder is gebleken dat er binnen de organisatie sprake was van een bepaalde hiërarchie en een onderlinge rolverdeling. Deze bestond uit het zogenaamd ‘kader’ en de ‘werkgroep’. Naar het oordeel van de rechtbank vormde verdachte samen met zijn zoon [medeverdachte 2] het ‘kader’. Zij waren namelijk zelf niet fysiek betrokken bij de feitelijke uitvoering van de transporten en overdrachten van de cocaïne, ketamine en geldbedragen. Zij lieten de uitvoering hiervan over aan de ‘werkgroep’, die zij aanstuurden door het geven van opdrachten, instructies en aanwijzingen. Door de ‘werkgroep’ werd aan het ‘kader’ het verloop van de transporten en overdrachten teruggekoppeld en daarmee verantwoording afgelegd. Ook regelde het ‘kader’ de uitbetaling voor de uitgevoerde werkzaamheden van de groep. De ‘werkgroep’ voerde aldus aan de hand van de door het ‘kader’ gegeven opdrachten, aanwijzingen en instructies in wisselende samenstellingen de overdrachten en transporten uit en/of beheerden de stashruimten van de cocaïne, ketamine of contante geldbedragen. Daarnaast was het met name verdachte degene die de contacten had met derden over de levering van de cocaïne en ketamine.
Over de onderlinge verhouding tussen verdachte en [medeverdachte 2] is gebleken dat [medeverdachte 2] regelmatig afstemming zocht met verdachte en dat verdachte de uiteindelijke zeggenschap had en de doorslaggevende besluiten nam. Verdachte stuurde [medeverdachte 2] aan als een zogenaamde manager of bedrijfsleider van de organisatie. Verdachte was de centrale persoon, of wel de directeur waaraan iedereen verantwoording aflegde.
[medeverdachte 1] had weliswaar een wat aparte rol in de organisatie, maar niet is gebleken dat deze rol hetzelfde was als die van verdachte. [medeverdachte 1] was de facilitator binnen de criminele organisatie; hij zorgde voor de aankoop en levering van ketamine en was tevens mede-investeerder. Zijn rol was daardoor cruciaal voor het beschikbaar komen van ketamine. Verdachte dan wel [medeverdachte 2] waren in die zin afhankelijk van [medeverdachte 1] en zochten daarom ook afstemming met hem. Desgevraagd verstrekte [medeverdachte 1] ook belangrijke informatie voor de ketamine-leveringen, maar dit alles kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een leidinggevende rol. [medeverdachte 1] had weliswaar een financieel belang bij soepele leveringen van de ketamine vanwege zijn rol als mede-investeerder maar niet is gebleken dat hij in de organisatie leidinggevende handelingen verrichtte zoals verdachte dat deed. Van een aansturende rol richting de ‘werkgroep’ met betrekking tot transport, opslag of betalingen is dan ook geen sprake. Het verweer dat [medeverdachte 1] de leider van de criminele organisatie was, wordt daarom verworpen. Los daarvan zou een leidende rol van [medeverdachte 1] een rol van verdachte als leider overigens niet uitsluiten. Verder is evenmin gebleken dat [medeverdachte 1] ook een rol had in de criminele organisatie voor wat betreft de cocaïne en het witwassen van geld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die zich in de gehele ten laste gelegde periode vrijwel dagelijks als leider heeft beziggehouden met deze criminele organisatie waardoor het tenlastegelegde inclusief het strafverzwarende element van artikel 140 lid 3 Sr wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op tijdstippen in de periode van 16 september 2022 tot en met 22 november 2022 te Steenbergen en/of Schiedam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 302 kilogram cocaïne en 200 kilogram cocaïne en 70 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet;
2
in de periode van 9 december 2022 tot en met 3 februari 2023 te Steenbergen en Enschede en Numansdorp, gemeente Hoeksche Waard en Diemen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte en één of meer van zijn mededaders van meerdere contante geldbedragen, te weten
* in de periode van 9 tot en met 15 december 2022 te Enschede en Steenbergen, contante geldbedragen van 450.000 en 500.000 en 500.000 euro, in totaal 1.450.000 euro, en
* op 20 december 2022 te Numansdorp, gemeente Hoeksche Waard een contant geldbedrag van totaal 373.000 euro, en
* op 28 december 2022 te Steenbergen, een contant geldbedrag van 400.000 euro, en
* op 30 januari 2023 te Diemen een contant geldbedrag van 1.000.000,- euro, en
* op 3 februari 2023 te Steenbergen, een contant geldbedrag van totaal 1.075.820 euro, en
* op 3 februari 2023 te Steenbergen, een contant geldbedrag van totaal 1.094.460,-,
de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of
verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op deze geldbedragen is en/of wie deze geldbedragen voorhanden had en/of
deze geldbedragen verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij verdachte en diens mededader(s) wisten dat deze geldbedragen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan
EN
in de periode van 9 december 2022 tot en met 3 februari 2023 te Steenbergen
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte meerdere (contante) geldbedragen, te weten
* op 3 februari 2023 te Steenbergen, een contant geldbedrag van 125.000 euro, en
* op 3 februari 2023 te Steenbergen, cryptovaluta ter waarde van 277.900,74 USD
voorhanden gehad,
terwijl hij verdachte wist dat deze geldbedragen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3
omstreeks de periode van 13 december 2022 tot en met 3 februari 2023 in Duitsland en/of te Steenbergen en/of te De Heen, gemeente Steenbergen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk meermalen, zonder registratie een grote hoeveelheid van een werkzame stof te weten ketamine (waaronder 300 kilogram en 600 kilogram en 525 kilogram en 425 kilogram en 525 kilogram en 1700 kilogram), heeft afgeleverd en/of verhandeld en/of in voorraad gehad;
4
op 3 februari 2023 te Steenbergen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie te weten 50 patronen, voorhanden heeft gehad;
5
in de periode van 16 september 2022 tot en met 03 februari 2023 te Steenbergen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het verkopen en afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- ( gewoonte) witwassen en
- het zonder registratie afleveren en/of verhandelen van ketamine
van welke organisatie verdachte de leider was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde geldbedragen die in zijn woning zijn aangetroffen (
de rechtbank begrijpt het geldbedrag van € 125.000,- en de cryptovaluta) moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is. Het zou geld afkomstig uit eigen misdrijf betreffen wat verdachte heeft verworven dan wel voorhanden heeft gehad terwijl er geen sprake is van enige verhullingshandeling.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich samen met anderen weliswaar schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne en ketamine maar dat niet is vast komen te staan van welk specifiek misdrijf of welke specifieke verkoop van drugs de grote geldbedragen afkomstig zijn. Hieruit volgt dat verdachte geen beroep toekomt op de kwalificatie-uitsluitingsgrond.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden aangemerkt. In een dergelijk geval moet ontslag van rechtsvervolging het gevolg zijn.
De vraag ligt zodoende voor of het tenlastegelegde geldbedrag en de cryptovaluta onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig waren. Uit de arresten van de Hoge Raad van 16 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1655) en 13 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3028) volgt dat een voldoende concretisering is vereist van het door de verdachte gepleegde misdrijf en het verband tussen dit misdrijf en het aangetroffen geldbedrag.
Voor wat betreft het geldbedrag van € 125.000,- blijkt uit het hiervoor overwogene dat dit in de woning van verdachte lag waardoor sprake is van het voorhanden hebben hiervan. Ook de toegangscode tot de cryptovaluta lag in de woning van verdachte waardoor hij deze voorhanden had. Hoewel er bewijs is dat verdachte zich bezig hield met de handel in cocaïne en ketamine, biedt het dossier geen aanknopingspunt waaruit kan worden afgeleid dat dit geldbedrag en deze cryptovaluta direct afkomstig waren van een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Er is geen enkele verklaring van verdachte beschikbaar nu hij zich tot op heden uit het zicht van politie en justitie houdt en daardoor nog niet is aangehouden kunnen worden. Daarmee ontbreekt de vereiste mate van concretisering van het misdrijf dat door de verdachte zou zijn gepleegd en het verband tussen dit misdrijf en de geldbedragen. Derhalve wordt het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond verworpen.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De verdediging doet voor feit 3 een beroep op het ontbreken van afwezigheid van alle schuld in de zin van verontschuldigbare rechtsdwaling, gebaseerd op dezelfde gronden als het beroep op het ontbreken van opzet op de wederrechtelijkheid. De rechtbank verwerpt dit beroep dan ook op grond van dezelfde overwegingen en verwijst daarnaar.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert, op grond van hetgeen het bewezen acht, aan verdachte op te leggen de maximale gevangenisstraf van dertien jaar en vier maanden. Tevens vordert de gevangenneming van verdachte met als gronden recidivegevaar en vluchtgevaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging dat het handelen ten aanzien van de ketamine lager moet worden bestraft omdat het niet onder de Opiumwet valt. Daarnaast kan een redelijke wetstoepassing en interpretatie van artikel 43a Sr niet leiden tot een hoger strafmaximum voor het witwassen. Tot slot wordt aangevoerd dat de strafeis echt uit proportie is en in verhouding tot de andere zaken zoals die van [medeverdachte 1] moet staan, omdat verdachte een veel kleinere rol heeft gehad dan door het Openbaar Ministerie is gesteld.
Voor wat betreft de vordering gevangenneming wordt verzocht deze af te wijzen gelet op de ontwikkeling van bewijsmateriaal met betrekking tot de aangevoerde Exclu-perikelen waardoor de kans aanwezig is dat het gerechtshof in hoger beroep hier anders over zou kunnen oordelen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het als leider deelnemen aan een criminele organisatie gericht op diverse strafbare feiten, het medeplegen van handel in cocaïne en in ketamine zonder de daarvoor vereiste registratie en het medeplegen van gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van 50 knalpatronen.
Aard en ernst van de feiten
Zoals hiervoor overwogen, is er sprake van een criminele organisatie die zich bezighield met de uitvoering van transporten en overdrachten van cocaïne, ketamine en zeer grote contante geldbedragen. Verdachte was de leider van deze organisatie. Hij had de zeggenschap over de transporten en de overdrachten en nam de eindbeslissingen. Hij stuurde de organisatie aan, ofwel direct ofwel via zijn zoon [medeverdachte 2] , die namens hem als bedrijfsleider van de organisatie opereerde. Zowel hij als [medeverdachte 2] waren degenen die de contacten hadden met partners, kopers en verkopers. Door alle betrokkenen van de organisatie, inclusief [medeverdachte 2] , werd aan verdachte verantwoording afgelegd. In deze hoedanigheid is verdachte in een periode van ruim vier maanden betrokken geweest bij zeker twaalf transporten en overdrachten van grote hoeveelheden cocaïne, ketamine en geld. Daarnaast bevond zich zowel in zijn woning als in de door hem gehuurde loods als op diverse stashlocaties een zeer grote voorraad aan ketamine en geld waarover hij zeggenschap had. Er was sprake van een grote mate van professionaliteit die niet alleen tot uiting kwam in de grote hoeveelheden cocaïne, ketamine en geld, maar ook in de wijze van organiseren en uitvoeren van de transporten en overdrachten. Er werd op diverse manieren getracht uit handen van justitie en politie blijven. Zo reden er ter beveiliging en controle extra auto’s met de transporten en overdrachten mee. Ook werden de ophaal- en afgifteplaatsen en de grensovergang voorverkend en gecontroleerd. Verder verliepen contacten hierover via een Exclu-applicatie waarbij in versluierd en verhullend taalgebruik werd gecommuniceerd. De rechtbank kan zich op grond van het dossier niet aan de indruk onttrekken dat het beramen en plegen van criminele activiteiten binnen deze organisatie haast dagelijkse kost en een normale gang van zaken was. Er werd eenvoudig overgeschakeld van cocaïne op ketamine op het moment dat verdachten daarin kansen zag om ‘snelle cashflow te maken voor andere projecten’. Door het leiden van deze organisatie heeft verdachte gedurende een periode van ruim vier maanden een grote bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugs- en ketamine-handel en het daarmee gepaard gaande witwassen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van cocaïne door de verslavende werking ervan schadelijk is voor de volksgezondheid. De handel in en consumptie van harddrugs veroorzaken regelmatig overlast of genereren andere vormen van criminaliteit. Het drugscircuit kenmerkt zich namelijk door gewelds- en vermogensmisdrijven gepleegd door armlastige verslaafden. Op die manier worden ook nietsvermoedende en onschuldige burgers geconfronteerd met allerlei nare gevolgen, terwijl verdachten zich er doorgaans niks gelegen aan laten liggen om hun crimineel handelen voort te zetten.
Ondanks dat ketamine niet is strafbaar gesteld onder de Opiumwet, geldt dat naar het oordeel van de rechtbank ook voor dit middel. Ketamine is immers weliswaar in het medische circuit bedoeld als narcosemiddel en pijnbestrijder, maar is vanwege zijn verdovende en hallucinerende werking ook ontdekt als recreatieve partydrug met een snelle geestelijk verslavende werking. De effecten, gevolgen en risico’s van ketamine zijn zeer heftig en schadelijk voor de gezondheid gebleken. Zo kunnen er heftige angsten en psychoses ontstaan zoals een zogenaamd K-hole, wat ervaren wordt als uittreding uit het lichaam en waarbij controleverlies over het lichaam optreedt. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties zoals verwondingen of het stikken in eigen braaksel. Ook kunnen er geheugen- en concentratieproblemen optreden en zelfs ernstige hersenbeschadigingen. Voorts zijn Kcramps een bekend fenomeen bij veelvuldig ketamine-gebruik. Hierbij is sprake van heftige steken en krampen in de buik wat verschillende oorzaken kan hebben zoals een maagontsteking of schade aan lever of darmen. Daarnaast kunnen er ook problemen aan de urinewegen optreden wat tot blijvende nierschade kan leiden met incontinentie of zelfs medisch ingrijpen als blaasverwijdering en een stoma tot gevolg. Dit alles geldt zeker ook voor jonge mensen.
Gezien de grote hoeveelheden getransporteerde ketamine kan het niet anders dan dat deze stof bestemd was om als recreatieve drug (verder) te worden verhandeld. Hierdoor zijn grote hoeveelheden ketamine ongereguleerd op de markt gekomen terwijl deze stof bestemd is om – onder strikte voorwaarden – als geneesmiddel te worden gebruikt.
Dat het ging om een gevaarlijke stof, maakte voor verdachte blijkens de chats niet uit. Belangrijk was alleen maar dat zij ‘die keta kunnen rammen’, oftewel veel ketamine kunnen verkopen.
Criminele organisaties als deze hebben een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving als geheel. Niet alleen vanwege de hiervoor beschreven gevolgen maar ook omdat de hiermee door criminele organisaties behaalde winsten moeten worden witgewassen. Gebleken is dat verdachte zich ook hieraan schuldig heeft gemaakt. Verdachte verdiende immers goed aan al deze criminele activiteiten. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch stelsel ernstig schade toegebracht.
Dit alles is de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft met zijn handelen aan dit alles een wezenlijke bijdrage geleverd. Om al deze gevolgen heeft hij zich niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtsstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten waaronder witwassen. Zoals hiervoor overwogen past de rechtbank daarom bij de strafoplegging de strafverzwarende omstandigheid van artikel 43a Sr toe waardoor het strafmaximum voor de op het bewezenverklaarde gewoontewitwassen gestelde vrijheidsstraf kan worden verhoogd.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het ondermijnende karakter daarvan en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij in aanmerking is genomen dat het strafmaximum van de bewezenverklaarde overtreding van de Geneesmiddelenwet (twee jaar) lager is dan bij een soortgelijke overtreding van de Opiumwet. Ook heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) ten aanzien van artikel 2 Opiumwet en witwassen in aanmerking genomen. Gelet hierop en de strafverzwarende omstandigheid van artikel 43a Sr, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van elf jaar. De leidinggevende rol die verdachte heeft ingenomen met betrekking tot de door hem gepleegde feiten waarbij sprake is geweest van zeer professioneel handelen, weegt daarbij zwaar mee.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vordering gevangenneming
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte wordt veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten en dit gepaard gaat met een langdurige gevangenisstraf, het voor de maatschappij onbegrijpelijk is als verdachte zijn straf in vrijheid mag afwachten. Er wordt voldaan aan de in artikel 67 en 67a Sv gestelde voorwaarden. Er is immers sprake van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en er zijn ernstige bezwaren jegens verdachte. Daarnaast blijkt uit bepaalde omstandigheden van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert. Zo moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Ook moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Verder is naar het oordeel van de rechtbank gebleken van een ernstig gevaar voor vlucht. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte tot op heden zijn aanhouding heeft weten te ontlopen en evenmin op de oproeping voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak is verschenen hoewel hij zich wel door een raadsman heeft laten vertegenwoordigen. Daaruit blijkt dat verdachte zich aan het zicht van de justitiële autoriteiten onttrekt.
De rechtbank zal de vordering tot gevangenneming daarom toewijzen. Zij beveelt de gevangenneming van verdachte met ingang van heden en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland. Deze beslissing zal ook worden vastgelegd in een afzonderlijke beslissing.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn verdovende middelen in beslag genomen (nummer 48 van de beslaglijst). Artikel 13a van de Opiumwet houdt in dat onverminderd het bepaalde in de artikelen 33 tot en met 34 van het Wetboek van Strafrecht (verbeurdverklaring) en de artikelen 36b tot en met 36d van het Wetboek van Strafrecht (onttrekking aan het verkeer) en artikel 6:1:12 van het Wetboek van Strafvordering, de in lijst I of II bedoelde middelen verbeurd of aan het verkeer onttrokken worden verklaard. De rechtbank zal de verdovende middelen die in beslag genomen zijn en waarvan verdachte geen afstand heeft gedaan, onttrekken aan het verkeer omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Onder verdachte zijn tevens twee wapens en munitie in beslag genomen (nummers 39, 40, 49 en 50 van de beslaglijst). Deze voorwerpen zijn op grond van artikel 36b, 36c en 36d vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn diverse geldbedragen in beslag genomen. Voor wat betreft de geldbedragen die vermeld zijn op de beslaglijst onder de nummers 12 (€ 125.000,-), 19 (€ 593.415,-) 20 (€ 132.680,-) 21 (€ 329.645,-) en 22 (€ 20.000) geldt dat is gebleken dat deze geldbedragen aan verdachte toebehoorden en dat feit 3 is begaan met betrekking tot deze geldbedragen. Dit betreft namelijk de € 125.000,- die is aangetroffen in de woning aan [adres 1] en het geldbedrag van € 1.075.740,- dat in de loods aan de [adres 2] is aangetroffen. Hierdoor zijn deze geldbedragen vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
Onder verdachte is verder administratie in beslag genomen (nummer 33 van de beslaglijst). Gebleken is dat deze administratie aan verdachte toebehoorde en dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp. Hierdoor is dit voorwerp vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.3
De teruggave
Onder verdachte zijn diverse geldbedragen in beslag genomen (nummers 5 tot en met 10 en 13 tot en met 18 van de beslaglijst). Op al deze voorwerpen is naast klassiek beslag tevens conservatoir beslag gelegd, tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen ontnemingsmaatregel. Aan de verdachte is bij vonnis van 14 februari 2025 een betalingsverplichting aan de Staat opgelegd van een bedrag van € € 9.651.883,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met deze zaak. Aangezien tevens conservatoir beslag is gelegd op voornoemde voorwerpen, zullen deze in geval van een beslissing tot teruggave aan de verdachte, en dus opheffing van het klassiek beslag, feitelijk niet aan de verdachte worden teruggegeven, maar worden uitgewonnen ter verhaal van de opgelegde ontnemingsmaatregel. Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om – conform de vordering van het Openbaar Ministerie – de teruggave aan de verdachte te gelasten van voornoemde in beslag genomen geldbedragen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 43a, 47, 57, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 11b en 13a van de Opiumwet, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de
officier van justitie ontvankelijkin de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:(Medeplegen) van gewoontewitwassen;
feit 3:Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5:Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet
en
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van elf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als 39, 40, 48, 49 en 50;
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als 12, 19 t/m 22 en 33;
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als 5 t/m 10 en 13 t/m 18;
Gevangenneming
- beveelt de gevangenneming van verdachte. Deze beslissing is apart opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 september 2022
tot en met 22 november 2022 te Steenbergen en/of Schiedam en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad een hoeveelheid van (totaal) (ongeveer) 302 kilogram/blokken cocaïne
en/of 200 kilogram/blokken cocaïne en/of 70 kilogram/blokken cocaïne, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een of meer middel(en)
vermeld op lijst I bij de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet (artt 2 jo 10 Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 09 december 2022 tot en met 03 februari 2023 te
Steenbergen en/of Enschede en/of Schiedam en/of Numansdorp, gemeente
Hoeksche Waard en/of Diemen en/of Amsterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) van
één of meerdere (contante) geldbedrag(en), te weten
* in de periode van 9 tot en met 15 december 2022 te Enschede en/of Steenbergen,
althans in Nederland een of meer (contant) geldbedrag(en) van 450.000 en/of
500.000 en/of 500.000 euro, in (totaal) (ongeveer) 1.450.000 euro, althans enig
(groot) (contant) geldbedrag en/of
* op of omstreeks 20 december 2022 te Numansdorp, gemeente Hoeksche Waard
en/of te Steenbergen, althans in Nederland een of meer (contant) geldbedrag(en)
van (totaal) (ongeveer) 373.000 euro, althans enig (groot) (contant) geldbedrag en/of
* op of omstreeks 28 december 2022 te Steenbergen, althans in Nederland een of
meer (contant) geldbedrag(en) van (totaal) (ongeveer) 400.000 euro, althans enig
(groot) (contant) geldbedrag en/of
* op of omstreeks 30 januari 2023 te Diemen en/of Amsterdam , althans in
Nederland een of meer (contant) geldbedrag(en) van (totaal) (ongeveer) 1.000.000,-
euro, althans enig (groot) (contant) geldbedrag en/of
* op of omstreeks 03 februari 2023 te Steenbergen, althans in Nederland een of meer
(contant) geldbedrag(en) van (totaal) (ongeveer) 128.100,- euro, althans enig (groot)
(contant) geldbedrag en/of
* op of omstreeks 3 februari 2023 te Steenbergen, althans in Nederland cryptovaluta
ter waarde van (ongeveer) 277.900,74 USD en/of
* op of omstreeks 3 februari 2023 te Steenbergen, althans in Nederland een of meer
(contant) geldbedrag(en) van (totaal) (ongeveer) 1.075.820 euro, althans enig (groot)
(contant) geldbedrag en/of
* op of omstreeks 3 februari 2023 te Steenbergen, althans in Nederland een of meer
(contant) geldbedrag(en) van (totaal) (ongeveer) 1.094.460,-, althans enig (groot)
(contant) geldbedrag
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld
en/of
verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op dit/deze
geldbedrag/geldbedrag(en) en/of cryptovaluta is/zijn en/of wie dit/deze
geldbedrag/geldbedragen en/of cryptovaluta voorhanden had
en/of
dit/deze geldbedrag/geldbedrag(en) en/of cryptovaluta verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik
gemaakt,
terwijl hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs
moest(en) vermoeden, dat dit geldbedrag/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig misdrijf
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan
( art 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht, art.
420quater lid 1Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 2
Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht ) (artikel 430 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 december 2022 tot
en met 03 februari 2023 in Duitsland en/of te Steenbergen en/of te De Heen,
gemeente Steenbergen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk meermalen, althans
eenmaal, zonder registratie (telkens) (een) (grote hoeveelheid van een) werkzame
stof(fen) te weten ketamine (waaronder 300 kilogram en/of 600 kilogram en/of 525
kilogram en/of 425 kilogram en/of 525 kilogram en/of 1700 kilogram), heeft bereid
en/of ingevoerd en/of afgeleverd en/of uitgevoerd en/of te verhandelen en/of in voorraad gehad
(artikel 38 lid 1 Geneesmiddelenwet)
EN/OF
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 december 2022 tot
en met 03 februari 2023 in Duitsland en/of te Steenbergen en/of te De Heen en/of
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal een geneesmiddel waarvoor geen
handelsvergunning geldt, in voorraad heeft gehad en/of heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of ter hand gesteld en/of ingevoerd of anderszins binnen of buiten
het Nederlands grondgebied heeft gebracht
te weten:
• 300 kilogram ketamine en/of
• 600 kilogram ketamine en/of
• 525 kilogram ketamine en/of
• 425 kilogram ketamine en/of
• 525 kilogram ketamine en/of
• 1700 kilogram ketamine
althans (telkens) een (grote) hoeveelheid ketamine, bevattende de werkzame stof ketamine
(artikel 40 lid 2 Geneesmiddelenwet);
( art 40 lid 2 Geneesmiddelenwet )
4
hij op of omstreeks 03 februari 2023 te Steenbergen en/of elders in Nederland,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie te weten 50 patronen,
althans een aantal patronen voorhanden heeft gehad.
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
5
Hij in of omstreeks de periode van 16 september 2022 tot en met 03 februari 2023 te
Steenbergen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
verdachte en [medeverdachte 2] en/of, [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8]
en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] , welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van misdrijven, te weten:
- het bereiden, bewerken en/of verwerken en/of het verkopen en/of afleveren,
verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, althans een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I (art. 10 lid 4, art. 2 ahf/onder B Opiumwet) en/of
- ( gewoonte) witwassen (art 420ter lid 1 en/of art.420bis lid 1 en/of art. 420quater lid
1. Wetboek van Strafrecht en/of
- het zonder registratie bereiden en/of invoeren en/of afleveren en/of uitvoeren of
verhandelen van ketamine (art. 38 Geneesmiddelenwet) en/of het zonder
handelsvergunning in voorraad hebben en/of verkopen en/of afleveren en/of ter
hand stellen en/of invoeren of anderszins binnen of buiten het Nederlands
grondgebied brengen van ketamine (art. 40 Geneesmiddelenwet)
van welke organisatie verdachte de leider was.
( art 140 lid 4 Wetboek van Strafrecht )
( art 140 lid 4 Wetboek van Strafrecht )