Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 4 voorts het volgende overwogen:
"Op 30 maart 2010 zijn bij verdachte thuis geldbedragen van € 24.450,- en € 900,- aangetroffen. Het geldbedrag van € 24.450,- lag in een afgesloten kast waarin eveneens een handelshoeveelheid XTC-pillen, een vuurwapen met munitie, alsmede koolstoffilters en tuinafval, vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage, zijn aangetroffen. Het geld lag in een stuk gescheurde zak met lampenkappen die gebruikt plegen te worden bij een wietplantage. Het bedrag van € 900,- (in een stapel kleine coupures) lag in een ladenkastje in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte ontving volgens de gegevens van het DWI in maart 2010 enkel een bijstandsuitkering. Voorts heeft de verdachte ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij aan zijn (broodjes)zaak, die hij blijkens nadien overgelegde stukken tot eind 2009 had, alleen verlies heeft overgehouden en dat hij met het (naar het hof begrijpt: aangetroffen) geld zijn schulden wilde betalen.
Het hof constateert dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen dat het bij de verdachte aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn echter van dien aard, dat deze - in onderling verband beschouwd - het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
De verdachte heeft op de terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een bedrag van € 15.000,- contant heeft ontvangen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor de overname van zijn broodjeszaak. Dit gegeven hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2], als getuigen bevestigd ten overstaan van de raadsheer-commissaris.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2013 heeft de raadsman namens de verdachte kopieën van drie schuldbekentenissen aan het hof overgelegd. Blijkens deze stukken zou de verdachte op 22 februari 2010 de inboedel/inventaris van zijn broodjeszaak voor een bedrag van € 4.250,- hebben verkocht aan [betrokkene 3]. Verder zou verdachte op 21 januari 2010 een bedrag van € 3.000,- hebben ontvangen van [betrokkene 4], als aflossing van een schuld van € 13.000,- in verband met de verkoop van een auto. Genoemde bedragen van € 15.000,-, € 4.250,- en € 3.000,- zouden onderdeel uitgemaakt hebben van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag.
Het hof overweegt dat het in een dermate laat stadium overleggen van deze verklaringen - die bovendien niet origineel zijn - verschillende vragen oproept, maar zal de verklaringen - mede in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat de verdachte aan - onder andere - psychische problemen lijdt en aannemelijk is dat hij niet in staat is steeds gestructureerd en tijdig te doen wat van hem wordt (of kan worden) verlangd - in het voordeel van de verdachte bij het oordeel betrekken.
De verdachte heeft hiermee uiteindelijk enigszins concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd over de herkomst van een bedrag van in totaal € 22.250,-.
De verdachte heeft met betrekking tot het resterende deel van het aangetroffen geld, te weten € 3.100,-, geen verklaring kunnen of willen geven. Het kan dan niet anders zijn dan dat het bedrag van € 3.100,- - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Naar het oordeel van het hof is het ten laste gelegde witwassen daarom wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft een gedeelte van het tenlastegelegde bedrag."