ECLI:NL:RBZWB:2025:7550

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/6858 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening terugvorderingsbesluit bijstand

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, ISD Brabantse Wal. Eiser had een verzoek ingediend tot herziening van een terugvorderingsbesluit van 14 september 2021, dat door de ISD was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ISD terecht het verzoek om herziening had afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) waren die eerder niet konden worden aangevoerd. Eiser had eerder een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, maar deze was ingetrokken omdat hij niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres verbleef. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was en dat eiser geen gelijk kreeg. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6858 PW

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, ISD Brabantse Wal(ISD), verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers verzoek om herziening van het terugvorderingsbesluit van 14 september 2021 (oorspronkelijk besluit). De ISD heeft dit verzoek afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de ISD terecht eisers verzoek om herziening van het oorspronkelijke besluit heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een verzoek ingediend tot herziening van het oorspronkelijke besluit. De ISD heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2024 (primair besluit) afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 22 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de ISD bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. M. Niessen namens de ISD.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser ontving van 5 december 2011 tot en met 30 juni 2021 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande en van 1 juni 2013 tot en met
30 juni 2021 bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
3.1.
Met het besluit van 29 juli 2021 heeft de ISD eisers recht op bijstand vanaf 21 juli 2019 ingetrokken, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk verblijft op het opgegeven uitkeringsadres. Eiser heeft hiermee de inlichtingenplicht geschonden waardoor niet kan worden vastgesteld of hij verkeerde in bijstandsbehoeftige omstandigheden.
Met het oorspronkelijke besluit heeft de ISD de ten onrechte ontvangen algemene bijstand en bijzondere bijstand over de periode van 21 juli 2019 tot en met 30 juni 2021 teruggevorderd. Eiser heeft in strijd met artikel 17 van de Participatiewet namelijk de ISD niet op de hoogte gebracht van zijn verblijfadres, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het gaat om een bedrag van € 29.251,49 aan algemene bijstand en een bedrag van € 2.724,46 aan bijzondere bijstand.
Eiser heeft tegen deze beide besluiten bezwaar gemaakt. Met de besluiten van 1 december 2021 zijn eisers bezwaren ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten is geen beroep ingesteld en deze besluiten staan dus in rechte vast.
3.2.
Op 14 februari 2024 heeft eiser verzocht om herziening van het oorspronkelijke besluit. Eiser baseert zijn verzoek om herziening op de volgende stukken en geeft hierbij de volgende toelichting.
  • Het ouderschapsplan tussen eisers vriendin en haar ex-partner, ondertekend op 24 november 2018. Eiser heeft verklaard dat hij niet bij haar aanwezig was als zij voor haar kinderen moest zorgen en uit dit plan blijkt dat de kinderen zeven dagen bij haar verbleven en drie dagen bij hun vader.
  • Diverse medische stukken waaruit blijkt dat eiser langdurig psychische klachten heeft. Zo heeft eiser een brief van [ziekenhuis] van 21 oktober 2016, twee overzichten uit de ivido app en berichten van 29 januari 2018 over een opname en ambulante zorg overgelegd. Door zijn psychiatrische problemen heeft eiser een netwerk om zich heen nodig. Dit zou een reden kunnen zijn waarom hij meer dan een gemiddeld persoon in een latrelatie bij zijn vriendin verbleef.
  • Berichten tussen eiser en de ISD uit 2019. Hieruit blijkt dat eiser geen risico wilde lopen om zijn uitkering te verliezen en dat hij in oktober 2019 een operatie heeft ondergaan waarna zijn vriendin hem heeft verzorgd.
  • Berichten tussen eiser en zijn toenmalige bewindvoerder van 15 oktober 2020 en 10 en 16 februari 2021 over de gevolgen van een officiële samenwoning.
3.3.
Met het primaire besluit heeft de ISD het verzoek om herziening van het oorspronkelijke besluit afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
3.4.
Met het bestreden besluit heeft de ISD het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat geen sprake is van nova als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Van een deel van de door eiser ingebrachte stukken staat vast dat deze eerder konden worden overgelegd. Het ouderschapsplan had eiser op kunnen vragen bij zijn partner. De informatie van het [ziekenhuis] had opgevraagd kunnen worden bij het ziekenhuis en/of de huisarts. De printscreens en e-mails tussen eiser en de ISD en eiser en de toenmalige bewindvoerder hadden doorgestuurd kunnen worden vanuit zijn mailbox.
Eiser heeft aangevoerd dat diverse brieven niet in zijn bezit waren, omdat deze brieven aan de bewindvoerder geadresseerd waren. Een medewerker van de ISD heeft contact gezocht met de toenmalige bewindvoerder met de algemene vraag of de post van hun cliënten die naar hen wordt doorgestuurd besproken wordt met hun cliënten. Aangegeven werd dat alle besluiten met hun cliënten worden besproken en ook alle verzoeken om informatie en uitnodigingen. De brieven die in het kader van dit herzieningsverzoek zijn overgelegd zouden met eiser besproken moeten zijn, maar ook als dat niet zo zou zijn, dan komt het handelen of nalaten van een bewindvoerder voor zijn rekening en risico. De ISD verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 december 2023 [1] .
Een toets aan het begrip ‘dringende redenen’ vindt in het kader van een herzieningsverzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb niet plaats.
Een afwijzing van het herzieningsverzoek is niet evident onredelijk. Het oorspronkelijke besluit is niet onmiskenbaar onjuist. De ISD verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 9 april 2024 [2] .

Beroepsgronden

4. Eiser heeft aangevoerd dat de onder 3.2. genoemde stukken wel degelijk zijn aan te merken als nova. Het gaat weliswaar om feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar hij kon de stukken redelijkerwijs niet eerder overleggen. Eiser was ten tijde van het oorspronkelijke besluit niet in het bezit van het ouderschapsplan. Hij had op dat moment wel een relatie met mevrouw [naam] , maar zij waren nog niet in een stadium waarbij dit soort (vertrouwelijke) informatie met elkaar gedeeld werd. De medische stukken had eiser niet eerder in zijn bezit, omdat alle post naar zijn bewindvoerder werd gestuurd. Verder was eiser vanwege de omvangrijke medische problematiek niet in staat om deze stukken op te vragen. De e-mails die tussen eiser en zijn toenmalige bewindvoerder zijn verstuurd had hij mogelijkerwijs wel op een eerder moment in kunnen brengen, maar vanwege de omvangrijke medische problematiek was ook dit redelijkerwijs niet mogelijk.
Eiser vindt het daarnaast opmerkelijk dat de ISD stelt telefonisch contact te hebben gehad met de toenmalige bewindvoerder, nu dit hem zelf niet is gelukt in de afgelopen periode. De ISD heeft slechts een algemene vraag gesteld aan de toenmalige bewindvoerder waarbij niet op zijn specifieke zaak is ingegaan. Eiser heeft reeds vanaf het begin aangegeven dat hij niet vanuit de toenmalige bewindvoerder het besluit op bezwaar van 1 december 2021 heeft ontvangen en dat hem daarmee dus ook de mogelijkheid om beroep in te dienen is ontnomen. Daarnaast zal een dergelijke algemene vraag altijd op deze wijze beantwoord worden, omdat anders kan worden tegengeworpen dat geen behoorlijk bewind wordt uitgeoefend.
Eiser is van mening dat ingevolge de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 [3] ook bij een herzieningsverzoek oog moet worden gehouden voor de menselijke maat.
Volgens eiser is er, gelet op het voorgaande, sprake van een onmiskenbaar onjuist besluit waarbij de afwijzing van de aanvraag tot herziening evident onredelijk is.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. In geschil is of de ISD het verzoek van eiser om herziening van het oorspronkelijke terugvorderingsbesluit terecht heeft afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en
omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb (nova).
6.1.
De bestuursrechter toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nova zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
6.2.
Onder nova worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [4]
Heeft de ISD zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nova?
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de stukken die eiser ten grondslag heeft gelegd aan zijn herzieningsverzoek dateren van vóór het oorspronkelijke besluit. Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze stukken eerder konden worden overgelegd.
7.1.
Een deel van de stukken is overgelegd ter onderbouwing van het eerder door eiser ingenomen standpunt dat hij zijn hoofdverblijf niet bij zijn partner had. Voor zover eiser hiermee stelt dat het intrekkingsbesluit dient te worden herzien, overweegt de rechtbank dat de intrekking van eisers bijstandsuitkering in rechte vast staat en zijn herzieningsverzoek niet is gericht op dit besluit, maar op het terugvorderingsbesluit.
7.2.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of eiser nova ten aanzien van de terugvordering heeft aangevoerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij de bij het herzieningsverzoek overgelegde stukken niet eerder kon overleggen. De stelling van eiser dat hij vanwege zijn medische situatie niet in staat was deze stukken eerder te overleggen, volgt de rechtbank niet. Uit de overgelegde medische stukken en de door eiser ter zitting gegeven toelichting blijkt namelijk niet dat hij vanwege zijn psychische problematiek niet in staat was de stukken toentertijd te overleggen. Het had op eisers weg gelegen om daarbij hulp in te schakelen als hij zich daartoe niet in staat voelde. Voor zover eiser stelt dat zijn toenmalige bewindvoerder geen behoorlijk bewind heeft gevoerd, overweegt de rechtbank dat het handelen en nalaten van een bewindvoerder volgens vaste rechtspraak van de CRvB [5] in beginsel voor rekening en risico komt van degene die onder bewind is gesteld. Eiser heeft geen argumenten aangedragen die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen.
Is afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk?
8. Nu het herzieningsverzoek zich niet richt op het intrekkingsbesluit, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van eisers argumenten waarom hij zijn hoofdverblijf niet bij zijn partner zou hebben gehad.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de afwijzing van de ISD om terug te komen van het terugvorderingsbesluit niet evident onredelijk. Met wat eiser heeft aangevoerd wil hij in feite opnieuw een discussie voeren over de juistheid van het oorspronkelijke besluit. Daarvoor is in deze procedure geen plaats omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is worden betrokken of het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. [6] Voor zover eiser heeft willen betogen dat het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is, treft dat betoog geen doel. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat de terugvordering evident onredelijk is vanwege dringende redenen. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij niet kan onderbouwen dat de psychische klachten het gevolg zijn of verergerd zijn vanwege de terugvordering.
Had de ISD vanwege dringende redenen het herzieningsverzoek moeten toewijzen?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ISD in eisers beroep op dringende redenen, de menselijke maat en de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 geen reden hoeven zien om anders te denken over het oorspronkelijke besluit. [7]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzitter, en mr. M. Breeman en
mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 4 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 54
(…)
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
(…)
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:695).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 december 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2472).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 november 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2392).
7.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 5 november 2024, overweging 4.1.1. (ECLI:NL:CRVB:2024:2197).