ECLI:NL:RBZWB:2025:703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
BRE 23/10152 en 23/10204 PARKBL
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg behandeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd, waarvan de eerste op 15 maart 2023 en de tweede op 22 maart 2023. Het bezwaar tegen de eerste naheffingsaanslag werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het bezwaar tegen de tweede naheffingsaanslag ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar tegen de eerste naheffingsaanslag niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat belanghebbende pas op 20 april 2023 door een aanmaning op de hoogte was geraakt van deze aanslag. De rechtbank concludeert dat de bezwaartermijn pas op dat moment begon en dat het bezwaar ontvankelijk is. De rechtbank gaat vervolgens in op de inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslagen. Het staat vast dat belanghebbende op de controlemomenten geen parkeerbelasting heeft betaald en niet beschikte over een geldige parkeervergunning. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, ongeacht de veronderstelling van belanghebbende dat zij een geldige vergunning had. De rechtbank verklaart het beroep in de zaak van de eerste naheffingsaanslag gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en verklaart het bezwaar ongegrond. In de zaak van de tweede naheffingsaanslag wordt het beroep ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10152 en 23/10204 PARKBL

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 september 2023 en 21 september 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 15 maart 2023 en [aanslagnummer 1] (de eerste naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft vervolgens nog een naheffingsaanslag parkeerbelasting met dagtekening 22 maart 2023 en [aanslagnummer 2] aan belanghebbende opgelegd (de tweede naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende dat betrekking heeft op de eerste naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van belanghebbende dat betrekking heeft op de tweede naheffingsaanslag parkeerbelasting is ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] als waarnemer van de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar: [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de eerste naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de eerste naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Verder beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar de tweede naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Belanghebbende heeft op 29 januari 2023 een bedrag van € 48,- overgemaakt naar Stichting Beheer Gemeentelijke Parkeergelden P1 On Street Management (P1) zonder daarbij een factuurnummer te vermelden.
4.1.
P1 heeft op 8 februari 2023 per e-mail een factuur aan belanghebbende toegestuurd voor het verlengen van haar parkeervergunning.
4.2.
Op 20 februari 2023 heeft P1 het onder 4. genoemde bedrag van € 48,- teruggestort aan belanghebbende.
4.3.
Op 18 februari 2023 en 4 maart 2023 heeft P1 per e-mail herinneringen aan belanghebbende gestuurd om de factuur voor het verlengen van de parkeervergunning te betalen.
4.4.
Op 1 maart 2023 liep de parkeervergunning van belanghebbende af.
4.5.
Belanghebbende heeft op 24 maart 2023 een beschikking, ‘Beschikking Parkeervergunning bewoners, Gemeente Tilburg’, ontvangen. In de beschikking is onder andere het volgende opgenomen:
“Voorwaarden en bepalingen behorende bij deze parkeervergunning:
• Een betaling is voorwaarde voor verstrekking van deze vergunning. Indien een betaling wordt gestorneerd of niet is verwerkt, vervalt de geldigheid van uw vergunning.”
4.6.
Belanghebbende heeft haar auto met [kenteken] (de auto) op 13 maart 2023 en op 20 maart 2023 geparkeerd in de Wethouder van Roesselstraat te Tilburg. De auto was geparkeerd op een parkeerplek waarvoor parkeerbelasting betaald moest worden. De parkeerplek ligt binnen zone Z-03 waar een uurtarief van € 1,- geldt. Door middel van scanauto’s hebben de parkeercontroleurs geconstateerd dat er voor de auto geen parkeerbelasting is betaald op deze data.
4.7.
Naar aanleiding van de constatering dat op 13 maart 2023 en 20 maart 2023 geen parkeerbelasting is voldaan, zijn de naheffingsaanslagen parkeerbelasting (zie 1.1. en 1.2.) aan belanghebbende opgelegd.
Ontvankelijkheid bezwaar tegen de eerste naheffingsaanslag
5. Belanghebbende stelt dat zij op tijd bezwaar heeft gemaakt tegen de eerste naheffingsaanslag. Naar de rechtbank begrijpt is belanghebbende pas voor het eerst op de hoogte geraakt van de eerste naheffingsaanslag door de aanmaning van 20 april 2023.
5.1.
De rechtbank vat de stelling van belanghebbende zo op dat de eerste naheffingsaanslag belanghebbende niet heeft bereikt. In die stelling ligt een betwisting van de verzending van de eerste naheffingsaanslag begrepen. [1] In dat geval dient de heffingsambtenaar die verzending aannemelijk te maken. [2] Daartoe zal de heffingsambtenaar mede aannemelijk moeten maken dat, en aan welk, postvervoersbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de verzending van de eerste naheffingsaanslag niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat hij de verzending niet onderbouwd heeft aan de hand van bijvoorbeeld een verzendadministratie. Daarmee is niet aannemelijk dat de aanslag bekend is gemaakt op de datum van dagtekening.
5.3.
Belanghebbende is op een later moment, namelijk door de aanmaning, bekend geworden met de eerste naheffingsaanslag parkeerbelasting. De bezwaartermijn vangt in dit geval daarom aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende of haar vertegenwoordiger van de aanmaning. De rechtbank gaat ervan uit dat dit op 20 april 2023 was. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde in dat geval op 1 juni 2023. Het bezwaarschrift is op 1 juni 2023 door de heffingsambtenaar ontvangen. Het bezwaarschrift is dus binnen de termijn door de heffingsambtenaar ontvangen. Het bezwaar is daarom ontvankelijk. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dus onterecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.4.
Aangezien de heffingsambtenaar ambtshalve inhoudelijk op het bezwaar is ingegaan ziet de rechtbank aanleiding, mede uit het oogpunt van proceseconomie en finale geschilbeslechting, om deze zaak niet terug te wijzen naar de heffingsambtenaar om deze inhoudelijk te behandelen, maar om zelf in de zaak te voorzien. [4]
Volmacht
6. Belanghebbende heeft op 1 juni 2023 een volmacht ondertekend waarin de Rechtswinkel Tilburg wordt gemachtigd om belanghebbende te vertegenwoordigen bij verschillende zaken. De zaak die betrekking heeft op de naheffingsaanslag met [aanslagnummer 2] wordt niet expliciet in de volmacht genoemd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen dat [naam 1] namens de gemachtigde ook voor de naheffingsaanslag met [aanslagnummer 2] gemachtigd is om belanghebbende te vertegenwoordigen.
Inhoudelijke beoordeling naheffingsaanslagen
7. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte aan haar zijn opgelegd. Zij voert aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij beschikte over een geldige parkeervergunning op de controlemomenten omdat zij betaald had voor het verlengen van de parkeervergunning.
7.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende op 13 maart 2023 en 20 maart 2023 haar auto geparkeerd heeft op een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting verschuldigd was en dat er geen parkeerbelasting door belanghebbende is betaald. Ook staat vast dat belanghebbende niet beschikte over een geldige parkeervergunning op de controlemomenten. Dat belanghebbende wel in de veronderstelling verkeerde dat de parkeervergunning al was verkregen, moet voor haar rekening en risico blijven. De heffingsambtenaar heeft door middel van betalingsherinneringen belanghebbende op de hoogte proberen te stellen van het verzuim. Het ligt op de weg van belanghebbende om te controleren of de vergunning uiteindelijk verleend was. Het voorgaande betekent dat belanghebbende op 13 maart 2023 en 20 maart 2023 niet de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Dat is voldoende om de naheffingsaanslagen op te leggen. Dat belanghebbende niet de intentie had om te weinig belasting te betalen, maakt niet dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Immers, opzet of schuld zijn geen vereiste voor het opleggen van een naheffingsaanslag. De naheffingsaanslagen zijn dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep in zaak 23/10152 is gegrond omdat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard heeft. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar in deze zaak. Maar de rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
8.2.
Het beroep in zaak 23/10204 is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug in deze zaak.

Beslissing

23/10152
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 21 september 2023;
- verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar van 21 september 2023;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden.
23/10204
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 11 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad van 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102.
2.Hoge Raad van 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1004.
3.Vgl. Hoge Raad van 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875 en Hoge Raad van 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:41.
4.Op grond van artikel 8:72, derde lid, sub b, van de Awb.