ECLI:NL:RBZWB:2025:6597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/4018 en 24/4019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoeken tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 2 oktober 2025, gaat het om de toewijzing van twee verzoeken van eiser tot openbaarmaking van documenten op basis van de Wet open overheid (Woo). Eiser, die niet tevreden was met de wijze waarop zijn verzoeken waren behandeld, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in een eerdere fase de verzoeken van eiser buiten behandeling had gelaten wegens misbruik van recht, maar dat het college later de bezwaren van eiser gegrond heeft verklaard en alsnog inhoudelijk op de verzoeken heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het college de verzoeken op een zorgvuldige wijze heeft toegewezen en dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt uit dat de openbaarmaking van de gevraagde informatie voldoet aan de eisen van de Woo, waarbij de belangenafweging tussen openbaarmaking en de bescherming van persoonsgegevens van ambtenaren zorgvuldig is gemaakt. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend vanwege informatieverzuim en overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk zijn, terwijl de beroepen tegen het bestreden besluit III ongegrond zijn. Het college wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,00 aan eiser vanwege overschrijding van de redelijke termijn en moet ook de griffierechten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/4018 en 24/4019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de toewijzing van twee verzoeken van eiser tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo). Het college heeft tijdens de beroepsfase een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiser genomen. Eiser is het niet eens met de wijze van toewijzing van de verzoeken. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de toewijzing van de verzoeken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college met de nader genomen beslissing op bezwaar op een geschikte en zorgvuldige wijze de verzoeken van eiser om openbaarmaking van documenten heeft toegewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft bij het college twee verzoeken met dagtekening 25 september 2022 en 4 oktober 2022 ingediend om hem informatie te verstrekken op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Woo. De gevraagde informatie ziet op contacten door twee bij naam genoemde ambtenaren van de gemeente met medewerkers van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) en/of met andere ambtenaren van de gemeente over de omleiding Rucphen-Sprundel-St. Willebrord.
2.1.
Het college heeft deze aanvragen met twee afzonderlijke besluiten van 28 oktober 2022 buiten behandeling gelaten vanwege misbruik van recht. Met de beslissing op bezwaar van 14 maart 2023 heeft het college de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 28 oktober 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaren. [1]
2.2.
Bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 20 maart 2024 (bestreden besluiten I en II) heeft het college de bezwaren van eiser gegrond verklaard en alsnog inhoudelijk
beslist op de bezwaren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II.
2.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
2.4.
Bij beslissing op bezwaar van 13 maart 2025 (bestreden besluit III) heeft het college de beslissingen op bezwaar van 20 maart 2024 gewijzigd en de bezwaren gegrond verklaard.
2.5.
Eiser heeft gereageerd op bestreden besluit III en aanvullende gronden ingediend.
2.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn partner, en [naam 1] en [naam 2] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

De beroepen tegen de bestreden besluiten I en II
3. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben de beroepen gericht tegen de bestreden besluiten I en II van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit III. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten I en II, zodat de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk zal verklaren. Omdat eiser wel terecht beroep heeft aangetekend tegen de bestreden besluiten I en II, is er aanleiding om te bepalen dat het college aan hem de betaalde griffierechten vergoedt.
Het beroep tegen het bestreden besluit III
4. Eenieder kan op grond van de Woo een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. [2]
Uitgangspunt van de Woo is dat het belang van degene die om openbaarmaking van informatie verzoekt geen rol speelt bij de op de grond van de Woo te maken afweging. [3] Publieke informatie die onder het college berust, is in beginsel openbaar en die informatie dient voor een ieder toegankelijk te zijn zonder daarbij een belang te hoeven stellen. [4] Het college dient echter te allen tijde een belangenafweging te maken om te toetsen of er sprake is van een belang dat zwaarder weegt dan openbaarmaking van de informatie. [5]
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestreden besluit III
5. Bij het bestreden besluit III heeft het college beslist op beide Woo-verzoeken van eiser. Het college heeft de informatie die gewisseld is tussen alle vier de betrokken ambtenaren van de gemeente en de SAOZ over alle verzoeken om vergoeding van planschade in relatie tot het bestemmingsplan “Kom St. Willebrord, Verlengde Vosdonkseweg” geanonimiseerd openbaar gemaakt. De anonimisering van de informatie ziet op persoonsgegevens en vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens. De openbaar gemaakte informatie is tevens per e-mail aan eiser verzonden.
Gronden van eiser
6. Eiser heeft in zijn brief van 4 mei 2025 en de pleitnota van 9 augustus 2025 tegen het bestreden besluit III aangevoerd dat de door hem gevraagde informatie in beginsel weliswaar geanonimiseerd is gepubliceerd en aan hem is verstrekt, maar dat hij het niet eens is met de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden. Volgens eiser is namelijk sprake van een ontoegankelijke publicatie van de informatie op een website. Ook is de verstrekte informatie niet chronologisch geordend, incompleet en niet gesplitst per ingediend verzoek. Daarbij komt dat sprake is van een onzorgvuldige anonimisering. Tevens heeft eiser verzocht om schadevergoeding vanwege informatieverzuim en overschrijding van de redelijke termijn. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn opmerking in de pleitnota over foutieve sturing door de gemeente aan de SAOZ geen beroepsgrond is in het kader van de Woo.
Beoordeling rechtbank
7. De vraag die de rechtbank voorligt, is of de door het college op verzoek van eiser openbaar gemaakte informatie voldoet aan de wijze van openbaarmaking, verstrekking en zorgvuldigheid zoals bepaald in de Woo.
Is de publicatie op de website toegankelijk?
8. Eiser stelt dat de website woogle.wooverheid.nl, waarop de geanonimiseerde informatie is gepubliceerd, voor een willekeurige burger niet is te vinden en dat dit het publieke belang van openbaarheid bemoeilijkt. Ook de link in het bestreden besluit III werkt volgens eiser niet.
8.1.
De rechtbank overweegt dat het college moet voldoen aan het vereiste in artikel 2.4, derde lid, van de Woo door de geanonimiseerde stukken op algemeen toegankelijke wijze openbaar te maken. Het college heeft in het bestreden besluit III een link opgenomen naar de website waar de informatie in te zien is. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de openbaargemaakte informatie voor eenieder, dus ook wie de link niet heeft, is te benaderen met de zoekterm Woo op de website van de gemeente Rucphen. Via die zoekterm volgt informatie met een link naar woogle.wooverheid.nl. De informatie op de website is, ook door de rechtbank, op deze beide wijzen te benaderen en toegankelijk. Het college heeft dus niet gehandeld in strijd met artikel 2.4, derde lid, van de Woo.
Is de informatie geordend en compleet?
9. Volgens eiser is de informatie ten onrechte niet chronologisch geordend en bevat dubbele of ongedateerde e-mails. Ook ontbreken er stukken. Dit belemmert zijn onderzoek naar de feitelijke gang van zaken en onregelmatigheden in de informatieverstrekking. Het ontbreken hiervan schaadt de transparantie.
9.1.
Voor ordening van de informatie in het kader van de Woo gelden de volgende criteria. Een bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de documenten die het ontvangt, vervaardigt of anderszins onder zich heeft, zich in goede, geordende en toegankelijke staat bevinden. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet verantwoordelijk is voor de juistheid of de volledigheid van door derden opgestelde informatie. [6] Hieruit volgt dat de keuze voor de wijze van ordening van de informatie aan het college is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit geval aan voornoemde criteria voldaan door de informatie te ordenen per planschadeverzoek met daaronder de overige, algemene stukken die voor alle planschadedossiers gelden en bijvoeging van een inventarislijst.
9.2.
Het college stelt alle beschikbare informatie die ziet op de verzoeken van eiser, openbaar te hebben gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [7] is het dan aan eiser om concreet te benoemen welk document ontbreekt en aannemelijk te maken dat het document toch onder het college berust. Het door eiser ter zitting benoemde voorbeeld van een ontbrekend stuk, bleek na bespreking bij de overige, algemene stukken te zitten. Ook is niet gebleken van ongedateerde e-mails, omdat op de inventarislijst de dagtekening van het betreffende stuk onderdeel uitmaakt van de documentnaam. Eiser heeft geen andere documenten benoemd die zouden ontbreken. Eisers stelling dat de informatie incompleet is, kan daarom niet worden gevolgd.
Heeft het college een juiste belangenafweging gemaakt?
10. Eiser voert aan dat het college geen juiste belangenafweging heeft gemaakt. Hij heeft bewust twee Woo-verzoeken ingediend, omdat hij wil vaststellen welke ambtenaar verkeerde informatie heeft verstrekt aan de SAOZ. Anonimiseren belemmert eiser de juistheid en integriteit van de verstrekte informatie te controleren. Daarnaast is volgens eiser sprake van een onzorgvuldige anonimisering, omdat enerzijds de namen van ambtenaren in een functionele rol ten onrechte zijn geanonimiseerd en anderzijds documenten ondanks anonimisering wel herleidbaar zijn tot specifieke personen. Eiser wijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2926.
10.1.
Artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie wordt afgezet tegen de door weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet wordt afgezet tegen het belang van degene die om openbaarmaking van de stukken verzoekt. [8]
10.2.
De rechtbank stelt vast dat voor deze procedure het (persoonlijk) belang van eiser bij het verkrijgen van informatie niet relevant is. Het gaat om openbaarmaking van stukken naar aanleiding van twee Woo-verzoeken. Het openbaar belang is geobjectiveerd en staat los van een specifiek belang van eiser, zo blijkt uit artikel 2.5 van de Woo. Dat eiser, zoals hij stelt vanwege het willen doen van aangifte, belang heeft bij het beschikken over afzonderlijke besluiten en specifieke stukken van twee bij naam genoemde ambtenaren, is voor de beoordeling van deze zaken daarom niet van belang. Het gestelde belang van een goede democratische bestuursvoering en besluitvorming leidt tot een toetsing van het bestreden besluit III aan de toepasselijke bepalingen van de Woo.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit III uitgebreid heeft gemotiveerd waarom slechts één beslissing op bezwaar is genomen en waarom de informatie openbaar is gemaakt met uitzondering van persoonsgegevens. Anders dan eiser stelt, heeft het college het belang van openbaarmaking afgewogen tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren, personen die werkzaam zijn voor andere bedrijven en andere personen wiens persoonsgegevens in de documenten voorkomen. Zoals het college terecht heeft opgemerkt, mogen deze personen verwachten dat de overheid vertrouwelijk en zorgvuldig met correspondentie omgaat. Daarbij mocht het college meewegen dat de betrokken personen niet willen dat hun persoonsgegevens in de documenten openbaar gemaakt worden. Verder is van belang dat de ambtenaren van het college geen publieke functie bekleden, maar allen namens het college hebben gehandeld. Als het college de stukken had gesplitst per Woo-verzoek, dan zou de correspondentie van de betreffende ambtenaren ook bij anonimisering nog steeds persoonlijk traceerbaar zijn, omdat in elk afzonderlijk Woo-verzoek de ambtenaar bij naam wordt genoemd. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat het college de persoonsgegevens heeft mogen anonimiseren. Ook heeft het college ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de afzonderlijke ambtenaren de beide verzoeken in één besluit mogen afdoen.
10.4.
Ten aanzien van de door eiser gestelde onzorgvuldigheid van de anonimisering, overweegt de rechtbank als volgt. Uit controle van de niet geanonimiseerde stukken is de rechtbank niet gebleken van oneigenlijke weglakkingen van persoonsgegevens. Bijvoorbeeld het standpunt van eiser dat in een bepaald document de naam van de burgemeester is weggelakt, is onjuist. Daarnaast heeft het college ter zitting toegelicht dat de personen waarvan gegevens zijn geanonimiseerd, hun akkoord hebben gegeven op de wijze waarop de informatie openbaar zou worden gemaakt. Er is dus geen sprake van onzorgvuldige anonimisering.
10.5.
De verwijzing van eiser naar de door hem genoemde uitspraak van de Afdeling kan niet worden gevolgd, omdat de genoemde uitspraak niet ziet op openbaarmaking van stukken maar op een geschil inzake inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens.
Tussenconclusie
11. De rechtbank concludeert dat de door het college op verzoek van eiser openbaar gemaakte informatie voldoet aan de wijze van openbaarmaking, verstrekking en zorgvuldigheid zoals bepaald in de Woo. De beroepen voor zover gericht tegen het bestreden besluit III zijn daarom ongegrond.
Verzoek om schadevergoeding vanwege informatieverzuim
12. Eiser verzoekt om vergoeding van schade vanwege informatieverzuim. Als hij tijdig op de hoogte was geweest van de juiste informatie, dan had hij zelf als vruchtgebruiker van de woning een verzoek om vergoeding van planschade kunnen indienen.
12.1.
De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat elke belanghebbende binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van een bestemmingsplan een aanvraag kan indienen voor vergoeding van planschade en dat het aan eiser zelf is om zijn rechtspositie in dit kader te bepalen. Het verzoek om schadevergoeding vanwege informatieverzuim wordt daarom afgewezen.
Verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn
13. Volgens eiser is sprake van een buitenproportionele vertraging in de afhandeling van zijn Woo-verzoeken.
13.1.
De rechtbank merkt deze grond van eiser aan als een verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen in twee instanties, is twee jaar. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. In dit geval is sprake van twee samenhangende zaken, die gezamenlijk op zitting zijn behandeld. In gevallen als deze wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal een forfaitair schadebedrag van € 500,00 per half jaar gehanteerd. [9]
13.2.
De bezwaarschriften van eiser zijn door het college ontvangen op 1 november 2022. De procedure is geëindigd met deze uitspraak op 2 oktober 2025. Dat betekent dat de procedure in totaal twee jaar en elf maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus in beginsel met elf maanden overschreden. Uitgaande van een forfaitair schadebedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, heeft eiser in beginsel recht op € 1.000,00 schadevergoeding voor beide zaken gezamenlijk.
13.3.
Voor wiens rekening deze overschrijding komt en of er aanleiding is voor een correctie op het te vergoeden bedrag, beoordeelt de rechtbank als volgt. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, moet worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [10]
13.4.
In dit geval zijn er twee beroepsprocedures geweest. De eerste beroepsprocedure heeft geduurd van 24 april 2023 tot 3 november 2023, en dus afgerond zeven maanden. Deze (tweede) beroepsprocedure heeft geduurd van 30 april 2024 tot 2 oktober 2025 en dus afgerond achttien maanden. De beide beroepsprocedures hebben gezamenlijk 25 maanden geduurd en dat is zeven maanden langer dan de redelijke termijn van anderhalf jaar.
13.5.
Deze zaak zou oorspronkelijk op 14 februari 2025 ter zitting worden behandeld. De zitting is echter uitgesteld tot 21 augustus 2025, omdat het college, zonder opdracht van de rechtbank daartoe, opnieuw op de bezwaren van eiser wilde beslissen en eiser vervolgens op het bestreden besluit III kon reageren. Zoals in overweging 3. al is aangegeven moet het bestreden besluit III op grond van artikel 6:19 van de Awb in deze procedure worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het bestreden besluit III geen reden voor verlenging van de redelijke termijn. Het staat het college vrij om gebruik te maken van zijn wettelijke bevoegdheid om de bestreden besluiten I en II te herzien op het moment dat hij dat nodig acht. In dit geval heeft het college de bestreden besluiten I en II tijdens de beroepsprocedure herzien, omdat het college de Woo-verzoeken van eiser te beperkt had opgevat. Daarbij komt het extra tijdsverloop vanwege de pogingen van het college om de omvang van de openbaar te maken informatie zo mogelijk te verkleinen. De door deze omstandigheden ontstane overschrijding van de redelijke termijn dient aan het college te worden toegerekend. Het gaat daarbij om een periode van afgerond zeven maanden, namelijk de periode tussen de oorspronkelijke zitting op 14 februari 2025 en de geplande zitting op 21 augustus 2025. De schadevergoeding die hieruit voortvloeit, dient voor rekening te komen van het college. Dit betekent dat de overschrijding van zeven maanden bij de rechtbank in zijn geheel toe te rekenen is aan het college. Het college dient dus het gehele bedrag van € 1.000,00 te betalen.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen voor zover gericht tegen de bestreden besluiten I en II zijn niet-ontvankelijk. De beroepen voor zover gericht tegen het bestreden besluit III zijn ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit III stand houdt.
14.1.
Omdat het college tijdens de beroepsfase de bestreden besluiten I en II heeft vervangen door bestreden besluit III, bestaat er wel grond om het college te gelasten de voor de beroepen betaalde griffierechten van (2 x € 187,00 =) € 374,00 te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding omdat eiser niet heeft gesteld en onderbouwd in aanmerking komende kosten te hebben gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de bestreden besluiten I
en II;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding vanwege informatieverzuim af;
- veroordeelt het college tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan
eiser van € 1.000,00;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 374,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet open overheid (Woo)
Artikel 1.1 van de Woo
Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.
Artikel 2.4 van de Woo
1. Een bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de documenten die het ontvangt, vervaardigt of anderszins onder zich heeft, zich in goede, geordende en toegankelijke staat bevinden.
2. (…)
3. Indien een bestuursorgaan overeenkomstig deze wet informatie openbaar maakt, geschiedt dat op zodanige wijze dat de belanghebbende en belangstellende burger zoveel mogelijk wordt bereikt en op de volgende algemeen toegankelijke wijze:
a. in een voor hergebruik beschikbare vorm die voldoet aan de voorwaarden van de Wet hergebruik van overheidsinformatie;
b. of, indien verstrekking in een machinaal leesbaar open formaat redelijkerwijs niet gevergd kan worden, in andere elektronisch doorzoekbare vorm;
c. of, indien elektronische verschaffing redelijkerwijs niet gevergd kan worden, door verstrekking van een kopie van de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;
d. of, indien verstrekking van een kopie of de letterlijke inhoud redelijkerwijs niet gevergd kan worden, door een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, inlichtingen daaruit te verschaffen of door terinzagelegging.
4. Een bestuursorgaan is niet verantwoordelijk voor de juistheid of de volledigheid van door derden opgestelde informatie.
5. (…)
Artikel 2.5 van de Woo
Bij de toepassing van deze wet wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.
Artikel 4.1. van de Woo
1. Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
2. Een verzoek kan mondeling of schriftelijk worden ingediend en kan elektronisch worden verzonden op de door het bestuursorgaan aangegeven wijze.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
5. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek de verzoeker om het verzoek te preciseren en is het de verzoeker daarbij behulpzaam.
6. Het bestuursorgaan kan besluiten een verzoek niet te behandelen, indien de verzoeker niet meewerkt aan een verzoek tot precisering als bedoeld het vijfde lid. In afwijking van artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit om het verzoek niet te behandelen aan de verzoeker bekendgemaakt binnen twee weken nadat het verzoek is gepreciseerd of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 5.1 van de Woo (voor zover van toepassing)
1. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
3. Indien een verzoek tot openbaarmaking op een van de in het tweede lid genoemde gronden wordt afgewezen, bevat het besluit hiervoor een uitdrukkelijke motivering.

Voetnoten

2.Artikel 4.1, eerste lid, van de Woo.
3.Artikel 4.1, derde lid, van de Woo.
4.Artikel 1.1 van de Woo.
5.Artikel 4.1, zevende lid, van de Woo.
6.Artikel 2.4, eerste en vierde lid, van de Woo.
7.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1296.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:133.
9.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 27 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:780