ECLI:NL:RBZWB:2023:7824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2616 en 23_9734 en 23_9735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders inzake verzoeken om openbaarmaking van documenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2023, worden de beroepen van eiser tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen beoordeeld. De beroepen zijn gericht tegen besluiten van 14 maart 2023 en 11 april 2023, waarbij het college heeft geweigerd om bepaalde documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft in totaal tien verzoeken ingediend, waarvan het college er negen niet heeft behandeld, met als argument dat eiser kennelijk een ander doel had dan het verkrijgen van publieke informatie. De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn partner aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiser heeft betoogd dat de besluiten onterecht zijn genomen door de afdelingsmanager van de betrokken afdeling, maar de rechtbank oordeelt dat de besluiten zijn genomen door het college zelf. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de zorgvuldigheid van de besluitvorming beoordeeld, waaronder de rol van de Commissie Bezwaarschriften. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser met zijn verzoeken een ander doel heeft dan het verkrijgen van informatie. De rechtbank vernietigt de besluiten van 11 april 2023 en verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt het griffierecht terug.

De rechtbank heeft in haar beslissing de beroepen ongegrond verklaard, maar ook gegrond verklaard in het geval van het besluit van 11 april 2023, en heeft het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/2616, 23/9734 en 23/9735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de besluiten van het college van 14 maart 2023 en 11 april 2023 op eisers verzoeken om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet open overheid (Woo)
1.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, samen met zijn partner, en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Deze beroepen zien op in totaal tien verzoeken van eiser aan het college om hem op grond van artikel 3.1 van de Wob, respectievelijk artikel 4.1 van de Woo informatie te verstrekken.
2.1.
Ten aanzien van negen van deze verzoeken heeft het college besloten ze niet te behandelen.
2.1.1.
Daarbij heeft het college voor acht verzoeken gewezen op artikel 4.6 van de Woo. Volgens het college heeft eiser met deze verzoeken kennelijk een ander doel dan het verkrijgen van publieke informatie. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college om deze acht verzoeken daarom niet te behandelen. De bezwaren zijn ter advisering voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften (hierna: commissie). Met het bestreden besluit van 14 maart 2023, verzonden op 15 maart 2023 heeft het college eisers bezwaren ongegrond verklaard. Eisers beroep daartegen is bekend onder zaaknummer BRE 23/2616.
2.1.2.
Voor het negende verzoek heeft het college gewezen op artikel 4.1, zesde lid, van de Woo en gesteld dat eiser zijn verzoek niet voldoende heeft gespecificeerd. Daarnaast is een ander deel van de informatie waar eiser om heeft vraagt niet in bezit van het college. Daarom heeft het college het verzoek van eiser niet in behandeling genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit zijn verzoek niet te behandelen. Het bezwaar is ter advisering voorgelegd aan de commissie. Met het bestreden besluit van 11 april 2023, verzonden op 12 april 2023 heeft het college eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eisers beroep daartegen is bekend onder zaaknummer BRE 23/9735.
2.2.
In reactie op het tiende verzoek van eiser, heeft het college eerst gesteld dat de informatie waar eiser om heeft gevraagd niet bij het college in bezit is. Het college heeft daarom besloten het verzoek niet te behandelen. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt en zijn verzoek verduidelijkt. Het college heeft eiser vervolgens gewezen op de digitale vindplaats van de door hem gevraagde informatie. Met het bestreden besluit van 11 april 2023, verzonden op 12 april 2023 heeft het college eisers bezwaar ongegrond verklaard, omdat volledig is tegemoet gekomen aan eisers verzoek om informatie. Eisers beroep daartegen is bekend onder zaaknummer BRE 23/9734.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de drie besluiten van 14 maart 2023 en 11 april 2023 (“de bestreden besluiten”). De rechtbank beoordeelt alleen de bestreden besluiten, en niet ook andere besluiten van het college waar eiser het niet mee eens is. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten mede aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de bestreden besluiten bevoegd genomen?
3.2.
Eiser heeft gesteld dat besluiten op bezwaar ten onrechte worden genomen door de afdelingsmanager van de afdeling die betrokken is bij de bezwaarprocedure. Dat is volgens hem in strijd met de mandateringsregeling.
3.3.
Zoals eiser ter zitting heeft erkend zijn de bestreden besluiten genomen en ondertekend door het college. Eisers betoog slaagt daarom niet. De vraag of andere besluiten mogelijk onbevoegd zijn genomen, valt buiten de omvang van de beoordeling door de rechtbank in deze beroepsprocedures.
Zijn de bestreden besluiten zorgvuldig tot stand gekomen?
3.4.
Eiser heeft in de drie beroepen aangevoerd dat de Commissie Bezwaarschriften zich bij de advisering niet houdt aan de bepalingen uit de Verordening commissie bezwaarschriften (Verordening). Hij heeft daarnaast gesteld dat bezwaarprocedures ook op andere aspecten niet zorgvuldig worden doorlopen.
3.5.
Met de bestreden besluiten heeft het college eisers bezwaren ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij steeds verwezen naar de adviezen van de commissie en heeft die adviezen overgenomen. De rechtbank kan alleen oordelen over de vraag of er bij de totstandkoming van die adviezen is gehandeld in overeenstemming met de Verordening en of de bestreden besluiten ook overigens zorgvuldig tot stand gekomen zijn. De rechtbank kan niet oordelen over adviezen en de totstandkoming van andere besluiten.
3.6.
Eiser heeft er op gewezen dat twee commissieleden al meer dan twee termijnen zitting hebben in de commissie. Het college heeft ter zitting bevestigd dat de benoemingsperiode van de voorzitter verstreken was op het moment van advisering. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de commissie heeft gehandeld in strijd met de Verordening. Op grond van artikel 5, derde lid, van de Verordening blijven de aftredende voorzitter en de aftredende leden van de commissie hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien. Ter zitting heeft het college overigens verklaard dat er inmiddels een andere voorzitter is.
3.7.
Eiser heeft aangevoerd dat de commissie de datum van ontvangst van de bezwaarschriften daarop ten onrechte niet heeft aangetekend. Volgens eiser is dat in strijd met artikel 6, eerste lid, van de Verordening. Daarin staat dat de datum van ontvangst wordt aangetekend op het ingediende bezwaarschrift. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de commissie de datum waarop zij het ingediende bezwaarschrift ontvangt daarop moet aantekenen. De rechtbank begrijpt deze bepaling zó, dat de datum waarop het college het bezwaarschrift heeft ontvangen daarop wordt aangetekend. Daarbij betrekt de rechtbank het tweede lid. Daarin is bepaald dat het bezwaarschrift in handen van de commissie wordt gesteld. Uit de volgorde van het eerste en het tweede lid volgt dat de datum van ontvangst wordt aangetekend, voordat de commissie het bezwaarschrift ontvangt.
3.8.
Bij de totstandkoming van de bestreden besluiten, heeft de voorzitter niet afgezien van het horen. Een hoorzitting was gepland op 17 januari 2023, maar zowel eiser als het college zijn daar niet verschenen. Eisers betoog dat de voorzitter heeft gehandeld in strijd met artikel 9, derde lid, van de Verordening, omdat hij geen mededeling heeft gedaan aan eiser dat wordt afgezien van het horen slaagt daarom niet.
3.9.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hij de uitnodiging voor de hoorzitting van 17 januari 2023 niet ten minste twee weken voor de hoorzitting heeft ontvangen, zodat er niet is voldaan aan artikel 10, eerste lid, van de Verordening. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Voor de termijn van artikel 10, eerste lid, van de Verordening is niet de datum van ontvangst bepalend, maar de datum van verzending van de uitnodiging. Volgens het college is de uitnodiging op 3 januari 2023 verzonden. Het college heeft daarbij gewezen op een verzendbewijs. Hoewel eiser er terecht op heeft gewezen dat de eerste twee cijfers van het volgnummer (“ [nummer 1] ”) en het kenmerk (“ [nummer 2] ”) niet overeenkomen, maakt dat niet dat de rechtbank eraan twijfelt dat de uitnodiging op 3 januari 2023 is verzonden. Een kenmerk is naar zijn aard iets anders dan een volgnummer. Overigens heeft eiser zelf verklaard dat hij de uitnodiging op 5 januari 2023 heeft ontvangen en heeft hij niet betwist dat hij in december al geïnformeerd was dat de hoorzitting op 17 januari 2023 zou gaan plaatsvinden. Na uitnodiging voor de hoorzitting heeft eiser niet gevraagd om het tijdstip van de hoorzitting te wijzigen. Ook eisers betoog dat de voorzitter daar niet op heeft gereageerd en dus heeft gehandeld in strijd met artikel 10, derde lid, van de Verordening slaagt daarom niet. Het college heeft tot slot tijdens de bezwaarprocedure geen verweerschriften ingediend, zodat daarom ook eisers betoog dat hij onvoldoende tijd heeft gehad om op de verweerschriften te reageren en dat de verweerschriften niet zijn voorzien van een juiste ontvangstdatum, niet slaagt.
3.10.
Eiser heeft er tot slot op gewezen dat er ten onrechte geen verslag van de hoorzitting is opgemaakt. In reactie daarop heeft het college ter zitting gewezen op het advies. Daarin is vermeld dat eiser en het college niet op de hoorzitting verschenen zijn. De rechtbank begrijpt dat dat deel van het advies volgens het college moet worden aangemerkt als een verslag in de zin van artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft terecht opgemerkt dat uit het verslag niet volgt welke leden van de commissie aan de hoorzitting hebben deelgenomen. Dat betekent niet dat de adviezen zodanig onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dat het college ze niet aan de bestreden besluiten ten grondslag mocht leggen.
Het beroep met zaaknummer BRE 23/9735
3.11.
In het beroep met zaaknummer BRE 23/9735, gericht tegen het besluit van 11 april 2023, heeft eiser alleen de hiervoor vermelde beroepsgronden aangevoerd. Die beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat dit beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit van 11 april 2023 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
Is het college volledig tegemoetgekomen aan het verzoek (zaaknummer BRE 23/9734)?
3.12.
In het beroep met zaaknummer BRE 23/9734, gericht tegen het andere besluit van 11 april 2023, heeft eiser ter zitting gesteld dat het college met het verstrekken van het akoestisch onderzoek niet volledig is tegemoetgekomen aan zijn verzoek, omdat eiser de achterliggende gegevens van het onderzoek niet heeft ontvangen. Dat eiser die gegevens niet heeft ontvangen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het college niet volledig aan zijn verzoek is tegemoet gekomen. Eiser heeft verzocht om het goedgekeurd akoestisch onderzoek bij bestemmingsplan “ [naam plan] .” en die informatie ook gekregen. Eiser kan zijn verzoek in beroep niet meer uitbreiden naar meer of andere gegevens dan hij oorspronkelijk heeft gevraagd. [1]
3.13.
Het college heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat volledig was tegemoet gekomen aan het verzoek van eiser. Eiser had daarom geen procesbelang meer bij zijn bezwaar. Het college had eisers bezwaar daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het besluit van 11 april vernietigen en eisers bezwaar niet ontvankelijk verklaren. Eiser krijgt het griffierecht terug. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Kennelijk ander doel dan verkrijgen publieke informatie (zaaknummer BRE 23/2616)?
3.14.
Dit beroep ziet op acht verzoeken. Drie verzoeken zien -verkort weergegeven- op contacten tussen drie met naam genoemde ambtenaren en de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ). Onderdeel van die drie verzoeken zijn ook de onderlinge correspondentie tussen ambtenaren over de omleiding Rucphen-Sprundel-St. Willebrord, en rapporten van akoestische onderzoeken waarbij gegevens van de [straatnaam] in de berekening zijn betrokken. Vier verzoeken zien -samengevat- op verkeersbesluiten en verkeersmaatregelen. Eén verzoek ziet op interne correspondentie van en met één met naam genoemde ambtenaar en onderzoeksrapporten gekoppeld aan het functioneren van die ambtenaar.
3.15.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verzoeken kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Ter onderbouwing daarvan heeft het college gewezen op eerdere Wob-verzoeken van eiser, uitlatingen van eiser en zijn proceshouding. Het college maakt daaruit op dat eiser het college dwars wil zitten met de verzoeken, omdat eiser overlast ervaart van de randweg die de gemeente recent langs zijn woning heeft aangelegd. Het college heeft op grond van artikel 4.6 van de WOO besloten om de verzoeken van eiser niet te behandelen.
3.16.
Eiser heeft in beroep gesteld dat zijn verzoeken nut hebben en noodzakelijk zijn en gericht zijn op het verkrijgen van publieke informatie.
3.17.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4.6 van de Woo volgt dat die bepaling ziet op gevallen waarin een verzoeker een ander motief heeft dan het verkrijgen van informatie. In het algemeen moet ervan uitgegaan worden, dat wie een verzoek om informatie doet de bedoeling heeft publieke informatie te verkrijgen. Dat komt pas anders te liggen, als de verzoeker kennelijk een ander doel heeft. Dat andere doel zou bijvoorbeeld het uit rancune veroorzaken van overlast kunnen zijn. Dit kan het geval zijn als uit (eerdere) gesprekken met een verzoeker blijkt, dat het hem niet om de informatie te doen is, maar dat hij omwille van een conflict op een heel ander terrein beoogt het bestuursorgaan te treffen door een zwaar beslag te leggen op bestuurlijke capaciteit. Het enkele feit dat de verzoeker om informatie een geschil heeft met het bestuursorgaan, is geen grond om aan te nemen dat sprake is van misbruik. Het is goed denkbaar dat de informatie nodig is ter onderbouwing van de argumenten in dat geschil. In dat geval is een verzoek om informatie volstrekt legitiem. Het wordt anders als uit het aantal verzoeken, de omvang en de aard van de gevraagde gegevens, eventueel gecombineerd met uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat geen sprake is van een gewoon verzoek om informatie. [2]
3.18.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser met zijn verzoeken kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Hoewel het college terecht heeft geconstateerd dat eiser eerder meerdere Wob-verzoeken heeft gedaan, en zoals ter zitting is gebleken nog doet, betekent dat niet meteen dat eiser met deze verzoeken kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Daarvoor is meer nodig.
3.19.
Ook eisers proceshouding biedt op zichzelf, maar ook in samenhang met het aantal verzoeken, onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser met zijn verzoeken kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van informatie. Dat eiser in zijn verzoeken één keer (naar eigen zeggen per ongeluk) een lettertype heeft gebruikt dat het college niet goed te lezen vond, en dat eiser coördinaten van een verkeersbord heeft genoemd, in plaats van een straatnaam, merkt de rechtbank niet aan als tekenen van onwelwillendheid. Ondanks het lettertype was het verzoek goed leesbaar en de coördinaten leiden bij een zoekopdracht in Google naar de exacte locatie. Bovendien gebruikt het college de coördinaten zelf ook. De rechtbank ziet in de dossiers geen aanknopingspunten dat verzoeken tot precisering aan eiser herhaaldelijk leiden tot veralgemenisering van zijn verzoeken. Eiser heeft in reactie op het verzoek om verduidelijking van zijn verzoek om informatie over contacten tussen drie ambtenaren en de SAOZ laten weten dat het niet alleen gaat om zijn planschadeverzoek, maar om álle planschadeverzoeken. Het verzoek is daardoor misschien uitgebreider geworden dan het college eerder aannam, maar niet algemener.
3.20.
Tot slot zijn ook eisers uitlatingen op zichzelf bezien, maar ook in onderlinge samenhang met de andere omstandigheden, onvoldoende om aan te nemen dat eiser met zijn verzoeken kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van informatie. Een deel van de uitlatingen waarop het college gewezen heeft, dateert uit 2016. Alleen al vanwege het tijdsverloop zeggen die uitlatingen niets over het doel van eisers meer recente verzoeken. Uit uitlatingen uit 2022 kan weliswaar worden opgemaakt dat eiser de gemeente tot last wil zijn door 1.600 verzoeken in te dienen, maar dit beroep ziet niet op 1.600 verzoeken. Dit beroep ziet op acht verzoeken. Eiser heeft bovendien toegelicht dat hij de informatie wil gebruiken in zijn eigen planschadeprocedure en dat hij wil aantonen dat het college wel voortvarend reageert op andere verkeersproblemen die worden gemeld, maar niet op zijn klachten daarover.
3.21.
De omstandigheden die het college heeft aangevoerd kunnen op zichzelf, noch in onderlinge samenhang de conclusie dragen dat eiser met zijn verzoeken kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie.
3.22.
Het beroep is gegrond, wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
3.23.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar. Daarbij moet het college rekening houden met deze uitspraak. Eiser heeft de rechtbank gevraagd te bepalen dat de door hem gevraagde informatie alsnog binnen zes weken aan hem wordt verstrekt en heeft de rechtbank gevraagd daar dwangsommen aan te verbinden. De rechtbank wijst dat verzoek af. Dat het college opnieuw op eisers bezwaar moet besluiten, betekent niet dat het college op grond van deze uitspraak ook verplicht is de informatie aan eiser te verstrekken. Het college heeft de mogelijkheid om, na inhoudelijke behandeling van de verzoeken, verstrekking van de verzochte informatie te weigeren op grond van de in de Woo genoemde weigeringsgronden. Overigens heeft het college ter zitting toegezegd dat als er alsnog inhoudelijk op eisers verzoeken moet worden besloten, dat voortvarend te doen.

Beslissing

De rechtbank:
het beroep met zaaknummer BRE 23/9735:
- verklaart het beroep ongegrond;
het beroep met zaaknummer BRE 23/9734:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit 11 april 2023;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
het beroep met zaaknummer BRE 23/2616:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit 14 maart 2023;
- draagt het college een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 3 november 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:7
Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Wet open overheid (Woo)
Op 1 mei 2022 is de Woo in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.
Artikel 4.1. Verzoek
1. Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
2. Een verzoek kan mondeling of schriftelijk worden ingediend en kan elektronisch worden verzonden op de door het bestuursorgaan aangegeven wijze.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
5. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek de verzoeker om het verzoek te preciseren en is het de verzoeker daarbij behulpzaam.
6. Het bestuursorgaan kan besluiten een verzoek niet te behandelen, indien de verzoeker niet meewerkt aan een verzoek tot precisering als bedoeld het vijfde lid. In afwijking van artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit om het verzoek niet te behandelen aan de verzoeker bekendgemaakt binnen twee weken nadat het verzoek is gepreciseerd of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 4.6. Antimisbruikbepaling
Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.
Verordening commissie bezwaarschriften (Verordening)
Artikel 5 Zittingsduur
1. De voorzitter en de leden van commissie worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Het is mogelijk één keer herbenoemd te worden.
3. De aftredende voorzitter en de aftredende leden van de commissie blijven hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.
Artikel 6 Ingediend bezwaarschrift
Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend.
Het bezwaarschrift met de daarbij overgelegde stukken én het op het onderwerp betrekking hebbend procesdossier dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken bevat worden zo spoedig mogelijk in handen van de commissie gesteld.
Artikel 9 Hoorzitting
1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te laten horen.
2. De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de Awb.
3. Indien de voorzitter op grond van het tweede lid besluit af te zien van het horen, doet hij daarvan mededeling aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan.
Artikel 10 Uitnodiging zitting
1. De voorzitter nodigt de belanghebbenden en het verwerend orgaan ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk uit.
2. Binnen drie dagen na de verzending van de uitnodiging kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.
3. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan meegedeeld.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1428
2.Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 12