ECLI:NL:RBZWB:2025:5699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 23/3944, 23/3945, 23/3946, 23/3947, 23/3948 en 23/3949
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot verkapte winstuitdeling

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/3944 tot en met 23/3949, waarin de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst zijn beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft opgelegd aan mevrouw [belanghebbende 1] en meneer [belanghebbende 2] voor de jaren 2015 tot en met 2018. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard, waarop zij in beroep zijn gegaan. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 25 juni 2025, waarbij de gemachtigde van belanghebbenden en verschillende inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de gemaakte advieskosten niet als zakelijke kosten kunnen worden aangemerkt, maar als privékosten van belanghebbenden. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een verkapte winstuitdeling, omdat de kosten ten laste van de vennootschap zijn gebracht, terwijl deze in feite privékosten waren. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de belanghebbenden zijn niet in het gelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3944, 23/3945, 23/3946, 23/3947, 23/3948 en 23/3949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], uit [plaats], belanghebbenden,
(gemachtigde: mr. R.H.M. van Thiel),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 20 juni 2023.
1.1.
De beroepen met zaaknummers 23/3944 tot en met 23/3946 zien op de (navorderings)aanslagen van mevrouw [belanghebbende 1] (mevrouw). De beroepen met zaaknummers 23/3947 tot en met 23/3949 zien op de aanslagen van meneer [belanghebbende 2] (meneer).
Ten aanzien van de beroepen met zaaknummers 23/3944 tot en met 23/3946
1.2.
De inspecteur heeft aan mevrouw over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 17.944 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.493. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbenden € 745 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft aan mevrouw voor het jaar 2017 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 60.065 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.381. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbenden € 1.291 belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
De inspecteur heeft aan mevrouw voor het jaar 2018 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 18.167 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.668. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2018 heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbenden € 394 belastingrente in rekening gebracht.
Ten aanzien van de beroepen met zaaknummers 23/3947 tot en met 23/3949
1.5.
De inspecteur heeft aan meneer voor het jaar 2016 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.654, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 16.862 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 146.400. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2016 heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbenden € 529 belastingrente in rekening gebracht.
1.6.
De inspecteur heeft aan meneer voor het jaar 2017 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 132.982, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 12.474.293 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 127.716. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbenden € 1.398 belastingrente in rekening gebracht.
1.7.
De inspecteur heeft aan meneer voor het jaar 2018 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.264, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 18.167 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 198.004. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2018 heeft de inspecteur bij beschikking belanghebbenden € 394 belastingrente in rekening gebracht.
Ten aanzien van alle beroepen van belanghebbenden
1.8.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2]. Namens de inspecteur hebben deelgenomen: mr. drs. [inspecteur 1], mr. drs. [inspecteur 2], mr. [inspecteur 3], mr. [inspecteur 4] en mr. [inspecteur 5].
1.10.
De beroepen met zaaknummers 23/3950 tot en met 23/3955 zijn gelijktijdig behandeld. Ter zitting is overeengekomen dat alle stukken die zijn ingediend in de verschillende zaken, geacht worden te zijn ingediend in de dossiers van alle zaken.
1.11.
Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 van mevrouw terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de aanslagen IB/PVV 2017 en IB/PVV 2018 naar de juiste hoogte zijn opgelegd. De rechtbank beoordeelt ook of de aanslagen IB/PVV 2016, IB/PVV 2017 en IB/PVV 2018 van meneer naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of sprake is van een verkapte winstuitdeling omdat privékosten ten laste van de winst van [B.V.] zijn gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de (navorderings)aanslagen en bijbehorende belastingrentebeschikkingen terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbenden hebben een aanmerkelijk belang in [B.V.]. Zij houden 99,75% van de certificaten van de aandelen (en zijn tevens bestuurders van de stichting administratiekantoor die deze aandelen houdt) en 0,25% van de aandelen in [B.V.]
4.1.
Meneer was in de onderhavige jaren de (enige) statutaire bestuurder van [B.V.]
4.2.
Gedurende de jaren 2015 tot en met 2018 zijn kosten gemaakt voor (fiscale) advisering met betrekking tot de bedrijfsopvolging in familieverband (de advieskosten).
4.3.
De advieskosten zijn in rekening gebracht bij [B.V.] en ten laste van het resultaat van [B.V.] gebracht.

Motivering

Vooraf: andere uitspraak
5. De rechtbank heeft op 18 augustus 2025 uitspraak gedaan in de zaken met zaaknummers 23/3952 tot en met 23/3955. [1] De rechtbank beslist daarin dat de gemaakte advieskosten geen zakelijke kosten zijn, maar privékosten van belanghebbenden omdat deze zijn gemaakt ter bevrediging van hun persoonlijke behoeften. Daarom mogen de advieskosten niet ten laste van het resultaat van [B.V.] gebracht worden.
Is sprake van een verkapte winstuitdeling?
6. Kenmerkend voor een uitdeling van winst is dat daaraan ten grondslag ligt een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldbedrag of andere waarde, gedekt door de daarin aanwezige winst, ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken, mits zowel de aandeelhouder als de vennootschap zich van die vermogensverschuiving bewust zijn geweest (dubbele bewustheid). De bewijslast hiervan rust op de inspecteur. [2] Aan de (dubbele) bewustheidseis is voldaan als belanghebbenden zich er redelijkerwijs bewust van hadden moeten zijn dat zij werden bevoordeeld. [3]
6.1.
De rechtbank heeft in de overweging 5 van de genoemde uitspraak geoordeeld dat de advieskosten niet als zakelijke kosten in aftrek op de winst van [B.V.] gebracht mogen worden. In dat geval is tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbenden daardoor zijn bevoordeeld. Tevens is niet in geschil dat [B.V.] over voldoende (potentiële) winstreserves beschikte waaruit de winstuitdeling gedaan kon worden. Wat partijen verdeeld houdt is of aan de (dubbele) bewustheidseis is voldaan.
6.2.
Belanghebbenden stellen dat niet voldaan is aan de (dubbele) bewustheidseis. Daartoe stellen zij dat zij zich uitvoering hebben laten inlichten door fiscale adviseurs die van mening waren dat de advieskosten met betrekking tot de bedrijfsopvolging zakelijke kosten waren die ten laste van de winst van [B.V.] gebracht konden worden. Daarom waren zij zich er niet van bewust dat zij in de hoedanigheid van aandeelhouder van [B.V.] bevoordeeld werden. Van een winstuitdeling kan daarom geen sprake zijn, aldus belanghebbenden.
6.3.
De inspecteur stelt dat belanghebbenden wisten dan wel behoorden te weten dat de advieskosten betrekking hadden op diensten die jegens hun privé zijn verricht en dus door henzelf zouden moeten worden betaald. Daarom is aan de dubbele bewustheidseis voldaan, aldus de inspecteur.
6.4.
De rechtbank overweegt dat meneer zowel de bestuurder als, tezamen met zijn echtgenote, de certificaathouder van [B.V.] was. In de hoedanigheid van bestuurder was meneer verantwoordelijk voor de financiële zaken van [B.V.] en heeft hij, op advies van zijn fiscale adviseurs, besloten de advieskosten ten laste van [B.V.] te brengen.
6.5.
De rechtbank heeft geoordeeld (zie 5) dat de advieskosten zijn
gemaakt ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van meneer en mevrouw.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank dient ervan uitgegaan te worden dat meneer zowel in de hoedanigheid van bestuurder van [B.V.] als in de hoedanigheid van certificaathouder van [B.V.] zich er redelijkerwijs van bewust had moeten zijn dat hij door privékosten ten laste van [B.V.] te brengen in de hoedanigheid van certificaathouder werd bevoordeeld. Daarom had meneer een bevoordelingsbedoeling en is voldaan aan het dubbele bewustheidsvereiste.
Het feit dat meneer was geadviseerd dat de adviseurskosten als zakelijke kosten zouden kunnen worden aangemerkt, maakt dit volgens de rechtbank niet anders. Omdat sprake is van privékosten, had de fiscale adviseur zich redelijkerwijs bewust moeten zijn dat sprake was van een bevoordelingsbedoeling. Deze kennis van de adviseur dient aan meneer toegerekend te worden. [4]
Conclusie
7. De rechtbank is van oordeel dat aan de cumulatieve vereisten van een winstuitdeling wordt voldaan. De inspecteur heeft daarom terecht inkomsten uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen bij de vaststelling van de (navorderings)aanslagen van belanghebbenden. De inspecteur heeft deze inkomsten uit aanmerkelijk belang vanwege de huwelijksgemeenschap terecht bij ieder van de echtgenoten voor de helft in aanmerking genomen. [5]
Belastingrente
8. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbenden hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbenden erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbenden krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 22 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 augustus 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:5522.
2.Hoge Raad 24 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9889, BNB 1980/332, Hoge Raad 8 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2193, BNB 1997/295 en Hoge Raad 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0411, BNB/2004/112.
3.Rechtbank Haarlem 13 september 2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:BB6667, r.o. 4.4.
4.Zie Hoge Raad 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0663.
5.Artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001.