Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir in Tilburg op 27 september 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 was betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De rechter heeft echter ook geconstateerd dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege deze schending van de hoorplicht en ook vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en het bedrag van de boete vastgesteld op € 84,37, plus administratiekosten. Tevens is bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling door de officier van justitie aan betrokkene moet worden terugbetaald.
De uitspraak benadrukt het belang van het recht om gehoord te worden in administratieve procedures en de noodzaak om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De kantonrechter heeft in deze zaak de eerdere rechtspraak over verkeersboetes in Tilburg in overweging genomen, waarbij ook is gekeken naar de duidelijkheid van de bebording en de handhaving in het voetgangersgebied.