ECLI:NL:RBZWB:2025:4966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/02/428456 / HA ZA 24-622 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake borgstelling en bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement van vennootschappen in de fietskoerierbranche

In deze zaak vordert Payper B.V. betaling van een bedrag van € 130.000,00 op basis van een borgstellingsovereenkomst en bestuurdersaansprakelijkheid. De gedaagden zijn (indirect) bestuurders van vennootschappen die failliet zijn verklaard en hebben payrollovereenkomsten gesloten met Payper. Payper stelt dat de gedaagden wisten dat de vennootschappen hun verplichtingen niet konden nakomen en dat zij opzettelijk hebben verhinderd dat de vennootschappen aan hun verplichtingen voldeden. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van Payper grotendeels worden toegewezen. De rechtbank concludeert dat de gedaagden als bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Payper heeft geleden. De rechtbank wijst de vorderingen tot betaling van de geldlening en de onbetaalde facturen toe, evenals de wettelijke rente. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/428456 / HA ZA 24-622
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
PAYPER B.V.,
te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Payper,
advocaat: mr. W. van Leuveren MA.,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [plaats] , gemeente Katwijk,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [plaats] , gemeente Katwijk,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats] , gemeente Katwijk,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
4.
[gedaagde 4],
te [plaats] , gemeente Katwijk,
hierna te noemen: [gedaagde 4] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen in meervoud: [gedaagden] .,
advocaat: mr. M.J.S. van der Vorst.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagden] . zijn de (indirect) bestuurders van drie vennootschappen die actief waren in de fietskoerierbranche. Deze vennootschappen hebben payrollovereenkomsten gesloten met Payper Payroll B.V. en een geldlening ontvangen van Payper. Payper en Payper Payroll B.V. zijn nooit betaald en de vennootschappen zijn inmiddels failliet. Payper spreekt [gedaagden] . aan tot betaling op grond van een borgstellingsovereenkomst die [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hebben getekend en op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank zal de vorderingen van Payper grotendeels toewijzen. Hieronder legt de rechtbank dit oordeel uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 29 januari 2025 en de daarin genoemde stukken;
– de akte overlegging producties van Payper met producties 32 t/m 42;
– de mondelinge behandeling van 4 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Payper is een vennootschap die zich binnen een groep vennootschappen bezighoudt met payrolldiensten en aanverwante activiteiten.
3.2.
Payper Payroll B.V. (hierna: Payper Payroll) is een dochtervennootschap van Payper die de payrollmedewerkers in dienst neemt en de verloning van de medewerkers en de doorbelasting daarvan aan de opdrachtgevers verzorgt.
3.3.
[gedaagde 3] is bestuurder van [gedaagde 1] . [gedaagde 4] is bestuurder van [gedaagde 2] . Gezamenlijk zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestuurders en aandeelhouders van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ).
3.4.
[bedrijf 1] is bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) en [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ).
3.5.
[bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hielden zich bezig met het ophalen en bezorgen van pakketten middels fietsvervoer. [bedrijf 1] was daarnaast franchisegever.
3.6.
Payper Payroll heeft op 6 januari 2023 met [bedrijf 1] en op 18 april 2023 met [bedrijf 3] en [bedrijf 2] payrollovereenkomsten gesloten waarna de werknemers van deze vennootschappen in dienst zijn getreden bij Payper Payroll. [1]
3.7.
Op 18 april 2023 heeft Payper een geldlening verstrekt aan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ter hoogte van € 100.000,00. [2] Als zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze geldleningsovereenkomst heeft Payper bedongen dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
“een stil pandrecht verlenen op vorderingen op naam bij akte d.d. heden en borgstelling door de (in)directe bestuurders en aandeelhouder(s) van Schuldenaars;” [3]
3.8.
In artikel 9 van de overeenkomst van geldlening staat onder meer dat de geldlening zonder waarschuwing of ingebrekestelling opeisbaar is als de leningnemer(s) in staat van faillissement worden verklaard of enig goed verpanden aan een derde.
3.9.
[gedaagde 4] en [gedaagde 3] hebben op 12 april 2023 een overeenkomst van borgtocht gesloten met Payper voor de geldlening van € 100.000,00 vermeerderd met wettelijke rente en (eventuele andere) kosten, tot maximaal € 130.000,00. [4]
3.10.
[bedrijf 2] en [bedrijf 3] hebben op 12 april 2023 een onderhandse akte tot vestiging van pandrechten op vorderingen gesloten met Payper. [5]
3.11.
In artikel 6 van de pandakte staat onder meer dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] instaan voor
“de verpandbaarheid van deze vorderingen en voor zijn bevoegdheid over deze vorderingen te beschikken en dit vrij van beperkte rechten. Pandgevers is het niet toegestaan de verpande vorderingen zonder schriftelijke toestemming van Pandnemer te vervreemden of nader te bezwaren.”
3.12.
In de periode van april tot en met oktober 2023 is een bedrag in totaal € 93.980,00 overgeboekt van de rekeningen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [gedaagde 1] [bedrijf 1] naar de rekening van [gedaagde 3] . [6]
3.13.
Bij brieven van 24 oktober 2023 zijn [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] door Payper en Payper Payroll in gebreke gesteld met betrekking tot de betaling van de facturen voor de verleende payrolldiensten en gesommeerd om binnen 5 dagen de volledige achterstand te voldoen. [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn daarnaast nog in gebreke gesteld met betrekking tot de aflossing van de overeenkomst van geldlening. [7]
3.14.
In november 2023 heeft Payper het pandrecht openbaar gemaakt door aanschrijving van diverse debiteuren. Daarop hebben [gedaagde 4] en [gedaagde 3] Payper bericht dat zij hun vorderingen al in 2022 hebben verpand aan de bank, die als eerste pandhouder geen toestemming heeft gegeven aan Payper als tweede pandhouder om de vorderingen te innen. [8]
3.15.
Op 7 november 2023 zijn [gedaagde 4] en [gedaagde 3] door Payper op grond van de borgstellingsovereenkomst aangesproken tot betaling van het bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast zijn zij op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld voor alle schade van Payper en Payper Payroll hebben geleden en nog zullen lijden. [9]
3.16.
Op 2 april 2024 zijn [bedrijf 2] en [bedrijf 3] failliet verklaard.
3.17.
Op 9 april 2024 is [bedrijf 1] failliet verklaard.
3.18.
De faillissementen zijn uitgesproken op verzoek van Payper en/of Payper Payroll.
3.19.
Bij akte van 11 juni 2024 heeft Payper Payroll haar vorderingen op [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] aan Payper gecedeerd. [10]

4.Het geschil

4.1.
Payper vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde 4] en [gedaagde 3] op grond van de overeenkomst van borgstelling € 130.000,00 verschuldigd zijn aan Payper, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot het bedrag genoemd onder I.;
III. een verklaring voor recht dat [gedaagden] . hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van Payper en Payper Payroll ter hoogte van € 387.943,06 te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagden] . hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade onder III., waarbij de eventueel op grond van de vordering onder II door [gedaagde 4] en [gedaagde 3] betaalde bedragen in mindering komen op deze schadevergoeding;
V. [gedaagden] . hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief nakosten;
VI. de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Payper legt aan de vorderingen onder I. en II. ten grondslag dat zij een geldlening ter hoogte van € 100.000,00 heeft verstrekt aan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , waarvoor [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zich borg hebben gesteld. De lening is op 18 april 2023 opeisbaar geworden maar niet terugbetaald. Vervolgens zijn [bedrijf 2] en [bedrijf 3] op 2 april 2024 failliet verklaard. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] worden als borg aangesproken tot betaling van de vordering van Payper op [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ten bedrage van € 124.302,31 inclusief rente en kosten. Aan de vorderingen onder III. en IV. legt Payper ten grondslag dat [gedaagden] . als (indirect) bestuurders van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] bij het aangaan van de payrollovereenkomsten en de geldleningsovereenkomst wisten of behoorden te weten dat de vennootschappen de overeenkomsten niet zouden kunnen nakomen en geen verhaal zouden bieden. Payper stelt verder dat [gedaagden] . als bestuurders opzettelijk hebben verhinderd dat de vennootschappen hun verplichtingen jegens Payper en Payper Payroll nakwamen. Daarnaast hebben zij de schijn van kredietwaardigheid opgehouden en bij het aangaan van de overeenkomsten Payper en Payper Payroll misleid door te stellen dat Payper een eerste pandrecht zou krijgen, terwijl zij al een eerste pandrecht hadden verstrekt aan de bank.
[gedaagden] . zijn op grond van onrechtmatige daad daardoor hoofdelijk aansprakelijk voor de door Payper en Payper Payroll geleden schade, die naast het bedrag uit hoofde van de overeenkomst van geldlening nog bestaat uit een bedrag van € 229.854,18 aan onbetaalde facturen. Vermeerderd met rente en kosten bedraagt de vordering van Payper Payroll € 263.640,75. Payper Payroll heeft haar vordering op [gedaagden] . overgedragen aan Payper.
4.3.
[gedaagden] . voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Payper, met veroordeling van Payper in de kosten van deze procedure.
4.4.
[gedaagden] . voeren met betrekking tot de vorderingen onder I. en II. als verweer aan dat Payper niet heeft aangetoond zij een opeisbare vordering heeft en dat de hoofdschuldenaren zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verbintenissen uit de overeenkomst van geldlening. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] kunnen dan ook niet worden aangesproken op grond van de overeenkomst van borgstelling. Met betrekking tot de vorderingen onder III. en IV. betwisten [gedaagden] . onrechtmatig jegens Payper te hebben gehandeld. Payper wist dat [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] vrijwel geen activa bezaten, dat zij een start-up waren en dringend kapitaal nodig hadden om te groeien. [gedaagden] . voeren verder aan dat Payper de verwijten onvoldoende heeft onderbouwd en ook niet per bestuurder heeft gesteld en onderbouwd dat er sprake is van een ernstig verwijt. Tot slot voeren zij aan dat de gevorderde schade van Payper Payroll niet is onderbouwd en daarom wordt betwist.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Borgstelling
5.1.
Payper vordert bij dagvaarding betaling van € 130.000,00. Dit is het maximumbedrag dat in de overeenkomst van borgtocht is opgenomen. Ter zitting heeft de advocaat van Payper op vragen van de rechtbank geantwoord dat dit een bedrag van
€ 124.302,31 moet zijn, namelijk de hoofdsom van € 100.000,00 vermeerderd met rente en kosten, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
5.2.
Payper stelt dat de geldlening op grond van artikel 9 van de overeenkomst van geldlening direct in zijn geheel opeisbaar is geworden op 18 april 2023, omdat de vorderingen van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] op dat moment al waren verpand aan de bank. [bedrijf 3] en [bedrijf 2] zijn daarom al vanaf de sluiting van de geldleningsovereenkomst tekortgeschoten. De geldlening is in ieder geval opeisbaar geworden per datum faillissement.
5.3.
[gedaagden] . betwisten allereerst dat de hoofdschuldenaren zijn tekortgeschoten in hun verbintenis tot terugbetaling van de geldlening. Payper heeft haar stelling onvoldoende onderbouwd en [gedaagden] . hebben niet meer de beschikking over de administratie, zodat zij niet kunnen achterhalen in hoeverre er al dan niet is afgelost. Verder betwisten zij dat de geldlening opeisbaar was. Partijen zijn geen exclusief pandrecht overeengekomen, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 9 van de geldleningsovereenkomst. Verder is van belang dat in artikel 3 van de geldleningsovereenkomst geen contractuele sanctie is verbonden aan het niet (tijdig) aflossen van de geldlening en de overeenkomst ook niet is opgezegd of beëindigd als bedoeld in de artikel 10 en 11 van de overeenkomst.
5.4.
De rechtbank is het met Payper eens dat de geldlening op grond van artikel 9 van de overeenkomst van geldlening opeisbaar is geworden. Uit deze bepaling gelezen in samenhang met artikel 6 van de pandakte blijkt duidelijk dat partijen beoogd hebben om Payper een eerste pandrecht te verstrekken. [gedaagden] . hebben hun verweer daartegen onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat zij ter zitting desgevraagd hebben verklaard dat zij er bij het vestigen van het pandrecht ten behoeve van Payper simpelweg niet over na hebben gedacht dat er al een pandrecht was verleend aan de bank. Nu vast staat dat er al een eerste pandrecht was verstrekt aan de bank, staat daarmee tevens vast dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening door niet de verlangde zekerheid te verstrekken. Daarmee is de vordering tot terugbetaling van de geldlening opeisbaar geworden.
5.5.
De vraag is vervolgens of [bedrijf 3] en [bedrijf 2] ook in verzuim zijn met betrekking tot de terugbetaling van de geldlening. Daarvoor is noodzakelijk dat zij in gebreke zijn gesteld. Die ingebrekestelling is pas op 24 oktober 2023 verstuurd en houdt verband met het feit dat [bedrijf 3] en [bedrijf 2] een achterstand hadden in de aflossing van de geldlening. Ter zitting hebben [gedaagden] . desgevraagd verklaard dat [bedrijf 3] en [bedrijf 2] niets hebben afgelost op de geldlening. Gelet op deze erkenning, verwerpt de rechtbank het verweer van [gedaagden] . dat Payper onvoldoende heeft onderbouwd dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn tekortgeschoten in hun verplichting tot terugbetaling van de geldlening. In de brieven van 24 oktober 2024 is aan [bedrijf 3] en [bedrijf 2] een termijn gegeven van vijf dagen om te betalen. Daaraan hebben zij niet voldaan, zodat zij vanaf 29 oktober 2023 in verzuim zijn. Op dat moment konden [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als borg worden aangesproken. Dat is vervolgens gebeurd op 7 november 2023. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] moeten dan ook als borg het bedrag van € 100.000,00 in hoofdsom aan Payper betalen.
5.6.
Payper vordert een vergoeding van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 18 april 2023 tot de eerstdienende dag, berekend op € 14.616,65. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben hier verweer tegen gevoerd. Dat verweer slaagt.
5.7.
Artikel 7:856 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de borg slechts wettelijke rente verschuldigd is over het tijdvak dat hijzelf in verzuim is. Payper stelt niet vanaf wanneer [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als borg in verzuim zijn. De rechtbank zal daarom de rente over de hoofdsom van € 100.000,00 toewijzen vanaf de datum van dagvaarding, te weten 13 juni 2024. Anders dan Payper vordert, zijn [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW verschuldigd maar de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, omdat de overeenkomst van borgtocht geen handelsovereenkomst is.
5.8.
Payper vordert buitengerechtelijke incassokosten ten aanzien van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] (in totaal € 3.550,00) en de kosten van de faillissementsaanvragen voor [bedrijf 3] en [bedrijf 2] (in totaal € 6.135.66). [gedaagden] . hebben als verweer aangevoerd dat deze kosten geen kosten van rechtsvervolging zijn als bedoeld in artikel 7:856 lid 2 BW.
5.9.
Artikel 7:856 lid 2 BW bepaalt dat de borg gehouden is de kosten van rechtsvervolging van de hoofdschuldenaar te vergoeden, indien hij tijdig door mededeling van het voornemen tot rechtsvervolging in de gelegenheid is gesteld deze kosten te voorkomen. Payper heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat zij [gedaagde 3] en [gedaagde 4] tijdig door mededeling in de gelegenheid heeft gesteld om de door haar gevorderde kosten te voorkomen. Nog daargelaten dat Payper de buitenrechtelijke kosten onvoldoende heeft onderbouwd en de kosten van faillissementsaanvraag geen gerechtelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 7:856 lid 2 BW, komen deze kosten bij gebreke van de vereiste mededeling niet voor vergoeding door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in aanmerking.
Bestuurdersaansprakelijkheid
5.10.
Payper stelt dat [gedaagden] . als (indirect) bestuurders van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Payper en Payper Payroll hebben geleden. Payper lijdt schade doordat de geldlening niet is terugbetaald. Payper Payroll lijdt schade doordat de facturen uit hoofde van de payrollovereenkomsten niet zijn betaald.
5.11.
Payper Payroll heeft haar vordering op [gedaagden] . uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid gecedeerd aan Payper door middel van een akte van cessie en een mededeling van die cessie in de dagvaarding. [gedaagden] . merken op dat onduidelijk is of de cessie ook is medegedeeld aan [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] . Dit is – anders dan [gedaagden] . lijken te betogen – geen voorwaarde voor de overdracht van de aansprakelijkheidsvordering. Artikel 3:94 BW vereist voor een rechtsgeldige overdracht slechts mededeling aan de schuldenaar. De schuldenaren van de aansprakelijkheidsvordering zijn [gedaagden] . De gestelde vordering van Payper Payroll is dus rechtsgeldig overgedragen aan Payper.
5.12.
Uitgangspunt is dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor de nakoming van de door haar aangegane verplichtingen. Aansprakelijkheid van de bestuurder is alleen aan de orde in het geval van bijzondere omstandigheden waarbij de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2006 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. [11]
5.13.
De onder (i) genoemde gevallen worden ook wel de
Beklamel-gevallen genoemd, naar het arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 1989. [12] Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder is in deze gevallen aan de orde wanneer de bestuurder namens de vennootschap verbintenissen aangaat terwijl hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de door de wederpartij geleden schade, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
5.14.
Payper stelt dat [gedaagden] . bij het aangaan van de overeenkomsten met Payper en Payper Payroll wisten of behoorden te weten dat de vennootschappen die werden gebonden, niet aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen en ook geen verhaal zouden kunnen bieden. De rechtbank is van oordeel dat Payper die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Ter zitting is gebleken dat [gedaagden] . er ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van geldlening en de payrollovereenkomsten van uitgingen dat de ondernemingen de potentie hadden om uit te groeien tot winstgevende ondernemingen. Payper heeft dat onvoldoende weersproken, sterker nog Payper heeft aangegeven zelf ook de potentie van de ondernemingen te zien. Daarom kan niet worden gezegd dat [gedaagden] . al bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening en de payrollovereenkomsten wisten of behoorden te weten dat [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] hun verplichtingen niet zouden nakomen.
5.15.
Payper stelt daarnaast dat [gedaagden] . opzettelijk hebben verhinderd dat de vennootschappen hun verplichtingen jegens Payper en Payper Payroll nakomen. Daarmee doelt Payper op de hiervoor onder (ii) genoemde gevallen. In die gevallen kan de betrokken bestuurder voor de schade van een schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [13] De vordering van Payper op deze grondslag slaagt.
5.16.
Payper heeft onweersproken gesteld dat [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] wel andere crediteuren hebben betaald, zoals de bank, en dat [gedaagden] . ook grote bedragen naar zichzelf hebben overgemaakt. Zo is van april tot en met oktober 2023 € 93.980,00 naar [gedaagde 3] in privé overgemaakt. Payper en Payper Payroll werden daarentegen van het begin af aan niet betaald (op enkele kleine betalingen na). Kennelijk was er wel enige financiële ruimte om betalingen te verrichten, maar is ervoor gekozen om Payper en Payper Payroll niet te betalen. Daarvoor is geen gegronde reden aangevoerd. [gedaagden] . hebben niet betwist dat [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] gehouden waren de door Payper Payroll gestuurde facturen te betalen. [gedaagden] . hebben weliswaar gesteld dat er onvrede was over de wijze van verloning van de medewerkers door Payper Payroll, maar ter zitting hebben [gedaagden] . ook verklaard dat er geen twijfel over bestond dat de facturen betaald moesten worden. Over de betaling van de facturen hebben [gedaagden] . ook met Payper gesproken, maar dat heeft niet tot betaling geleid. Dat [gedaagden] . wisten dat de vennootschappen geen verhaal zouden bieden, is evenmin (gemotiveerd) betwist. [gedaagden] . bevestigen dat de vennootschappen hun bedrijfsmiddelen leaseten en dat vermogensbestanddelen voor het overige verpand waren aan de bank.
5.17.
Gelet op het voorgaande hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders van [bedrijf 1] en daarmee indirect van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en onrechtmatig jegens Payper en Payper Payroll gehandeld. Daarvan kan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Op grond van artikel 2:11 BW zijn ook [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk aansprakelijk. Hoofdelijk betekent dat iedere veroordeelde gedwongen kan worden het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat artikel 2:11 BW ook van toepassing is op bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. [14] Uit deze uitspraak volgt verder dat Payper niet aanvullend hoeft te stellen dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] kunnen wel aansprakelijkheid voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hen persoonlijk géén ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat hebben zij echter nagelaten, waardoor ook zij aansprakelijk zijn voor de schade die Payper en Payper Payroll als gevolg van de onrechtmatige daad hebben geleden.
5.18.
Payper stelt dat de door haar gevorderde schade bestaat uit de niet afgeloste geldlening van € 100.000,00 en de onbetaald gebleven facturen van Payper Payroll ter hoogte van (in totaal) € 229.854,18. In hoofdsom bedraagt de totale schade daarmee
€ 329.854,18. [gedaagden] . hebben deze schade betwist, maar deze betwisting naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Niet betwist is dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] de geldlening niet terug hebben betaald. Evenmin betwist is dat zij de door Payper verleende payrolldiensten grotendeels onbetaald hebben gelaten. [gedaagden] . betwisten alleen de hoogte van de openstaande facturen, maar hebben daarvoor niet meer aangevoerd dan dat zij niet kunnen controleren of het door Payper Payroll gestelde openstaande bedrag juist is, omdat door het faillissement van de vennootschappen de curator de administratie onder zich heeft. Dit verweer is onvoldoende. De vennootschappen zijn al ruim voor het uitspreken van de faillissementen – namelijk op 24 oktober 2023 [15] – aangesproken tot betaling. [gedaagden] . hadden toen nog als bestuurder de beschikking over de administratie. Gesteld noch gebleken is dat zij toen bezwaar hebben gemaakt tegen de hoogte van de facturen. Omdat de schade verder onvoldoende is betwist, zal de rechtbank het bedrag van € 329.854,18 in hoofdsom toewijzen.
5.19.
Payper vordert als schade een bedrag van € 26.386,63 aan wettelijke handelsrente over de openstaande facturen van Payper Payroll. [gedaagden] . hebben terecht als verweer aangevoerd dat Payper niet heeft aangegeven vanaf welke datum de wettelijke rente is berekend, zodat de hoogte daarvan niet kan worden gecontroleerd. Om die reden zal deze vordering dan ook worden afgewezen. De wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de gevorderde schadevergoeding is wel toewijsbaar. Omdat Payper onvoldoende heeft gesteld vanaf welke datum deze rente is gaan lopen, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, zijnde 13 juni 2024.
5.20.
Payper vordert verder nog een bedrag van € 4.568,61 als vergoeding van de wettelijke incassokosten jegens [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] . Payper stelt deze kosten eerder te hebben gevorderd en in de faillissementsrekesten te hebben verantwoord. Ook tegen deze vordering hebben [gedaagden] . verweer gevoerd. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Nog daargelaten dat een enkele verwijzing naar een productie onvoldoende is ter onderbouwing van een vordering, is ook in de faillissementsrekesten geen onderbouwing gegeven van de daarin genoemde incassokosten.
5.21.
Ook de gevorderde kosten ten bedrag van € 2.831,33 voor het aanvragen van de faillissementen van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] worden afgewezen. Payper heeft geen grondslag voor toewijzing van deze kosten aangevoerd. Waarom deze kosten schade zijn waarvoor [gedaagden] . aansprakelijk zijn, is toegelicht noch onderbouwd.
5.22.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat van het gevorderde bedrag van € 387.943,06 een bedrag van (€ 100.000,00 + € 229.854,18 = ) € 329.854,18 zal worden toegewezen.
Eventuele betalingen die [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aan Payper verrichten uit hoofde van hun betalingsverplichting als borg strekken in mindering op de toegewezen schadevergoeding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.
Verklaringen voor recht
5.23.
Payper vraagt de rechtbank om twee verklaringen voor recht, namelijk dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] op grond van de borgstelling een bedrag verschuldigd zijn en dat [gedaagden] . hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade zoals gevorderd. Vervolgens vordert Payper [gedaagde 3] en [gedaagde 4] / [gedaagden] . te veroordelen tot betaling van dit bedrag/deze schade. Payper onderbouwt niet welk belang zij heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht naast de veroordeling tot betaling. De rechtbank zal de gevorderde verklaringen voor recht daarom afwijzen en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] / [gedaagden] . veroordelen tot betaling van de hiervoor toewijsbaar geoordeelde bedragen.
Proceskosten
5.24.
[gedaagden] . zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Payper betalen als vermeld in de beslissing.
5.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.26.
Payper vordert dat het vonnis – voor zover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat betekent dat het vonnis kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. [gedaagden] . hebben daartegen verweer gevoerd. In het kader van de belangenafweging weegt aan de zijde van Payper mee dat Payper er belang bij heeft dat het vonnis zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd en een eventueel hoger beroep niet wordt afgewacht. [gedaagden] . hebben niet aangevoerd welk belang zij erbij hebben om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank zal de beslissing daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk om aan Payper te betalen een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 13 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk om aan Payper te betalen een bedrag van € 329.854,18, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 13 juni 2024 tot de dag van volledige betaling, waarbij de op grond van de veroordeling onder 6.1 door [gedaagde 4] en [gedaagde 3] betaalde bedragen in mindering komen op dit bedrag,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk in de proceskosten van € 12.345,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Producties 6, 7 en 8 van Payper.
2.Productie 10 Payper.
3.Productie 11 Payper.
4.Productie 12 Payper.
5.Productie 11 Payper.
6.Productie 28 Payper.
7.Productie 35 Payper.
8.Productie 30 Payper.
9.Productie 13 Payper.
10.Productie 31 Payper.
11.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (
12.HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (
13.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (
14.HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275, r.o. 3.4.3.
15.Productie 40 Payper.