ECLI:NL:RBZWB:2025:4707

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/8147, 24/8149,24/8151, 24/8153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke context met betrekking tot WMO-voorzieningen en pgb-administratie

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers schadevergoeding vroegen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de (impliciete) weigering van het college om schade te vergoeden die verzoekers hebben geleden door onrechtmatige handelingen van de gemeente. Verzoekers 1 en 3 ontvingen een persoonsgebonden budget (pgb) en voerden aan dat de gemeente onrechtmatig gegevens over hen had verzameld en gedeeld met de zorgverzekeraar, wat leidde tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers 2 en 4 geen belanghebbenden zijn en hun verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. De verzoeken van verzoeker 1 en verzoekster 3 zijn afgewezen omdat de rechtbank oordeelde dat de gestelde schade niet in verband staat met de onrechtmatige besluiten van de gemeente. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen sprake was van ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van verzoekers 1 en 3, en dat hun verzoek om schadevergoeding daarom niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het bestuursrecht geen mogelijkheid biedt voor het uitspreken van een verklaring voor recht, waardoor dit verzoek eveneens is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/8147 WMO
BRE 24/8149 WMO
BRE 24/8151 WMO
BRE 24/8153 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker 1

[verzoekster 2] ,uit [plaats] , verzoekster 2
[verzoekster 3] ,uit [plaats] , verzoekster 3
[verzoekster 4] B.V.uit [plaats] , verzoekster 4
(gemachtigde: [verzoeker] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de (impliciete) weigering van het college om de door verzoekers geclaimde schade te vergoeden. Verzoekers zijn het hier niet mee eens en voeren daartoe een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de rechtbank of het college op goede gronden heeft geweigerd schadevergoeding toe te kennen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verzoekers 2 en 4 geen belanghebbende zijn en hun verzoek daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De verzoeken van verzoeker 1 en verzoekster 3 worden afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het verzoek om schadevergoeding. Onder 3 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 4 staat het toetsingskader. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf punt 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Feiten en omstandigheden

2. Verzoekers 1 en 3 ontvangen een persoonsgebonden budget (pgb). De zorg aan hen wordt verleend door verzoekster 2, zij is de bestuurster van verzoekster 4.
2.1
Het college heeft aanleiding gezien om onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid en kwaliteit van de ondersteuning verricht door verzoekster 2.
Dit onderzoek heeft onder andere bestaan uit het uitnodigen van verzoekster 2 voor een gesprek, en het vorderen van gegevens. Verzoekster 2 en/of verzoekster 4 heeft/hebben diverse stukken overgelegd.
2.2
Op 18 januari 2024 heeft het college verzoekers 1 en 3 uitgenodigd voor een gesprek op 29 januari 2024. Tevens is aan hen gevraagd hun pgb-administratie over te leggen.
Verzoekers 1 en 3 hebben meegedeeld dat zij niet zullen meewerken aan een gesprek omdat zij het onderzoek onrechtmatig vinden.
2.3
Met de brief van 26 januari 2024 heeft het college verzoekers 1 en 3 erop gewezen dat zij verplicht zijn mee te werken.
Verzoekers 1 en 3 hebben gesteld wel mee te willen werken, maar niet te willen deelnemen aan een gesprek. Zij zijn bereid vragen per mail te beantwoorden.
2.4
Met de brief van 23 februari 2024 is aan verzoekers 1 en 3 meegedeeld dat zij moeten meewerken aan een gesprek en hun pgb-administratie uiterlijk 4 maart 2024 moeten overleggen. Verzoekers 1 en 3 zijn opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 4 maart 2024. Meegedeeld is dat als zij aan dit verzoek niet voldoen het pgb zal worden opgeschort.
2.5
Verzoekers 1 en 3 hebben in reactie op de brief van 23 februari 2024 stukken overgelegd. Verder hebben zij meegedeeld niet te willen meewerken aan een gesprek omdat dit te belastend is voor hen.
2.6
Met de brief van 28 februari 2024 is aan verzoekers 1 en 3 meegedeeld dat de overgelegde stukken de stukken zijn die al van de zorgverlener zijn ontvangen. Verzoekers moeten hun eigen pgb-administratie overleggen. Desgewenst kan het gesprek bij verzoekers thuis plaatsvinden.
2.7
In reactie op die brief hebben verzoekers 1 en 3 nogmaals gesteld niet op een gesprek te verschijnen. Ook gaan ze niet in op het aanbod om het gesprek bij hen thuis te laten plaatsvinden. Eerder is de pgb-administratie al gedeeld en daar zal de gemeente het mee moeten doen.
2.8
Met de brieven van 14 maart 2024 heeft het college aan verzoekers 1 en 3 meegedeeld dat zij de SVB hebben verzocht de pgb-betalingen op te schorten.
2.9
Met de besluiten van 20 maart 2024 heeft de SVB aan verzoekers 1 en 3 meegedeeld dat vanaf 14 maart 2024 geen pgb-betalingen meer gedaan worden. Verzoekers 1, 2 en 3 hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.1
De SVB heeft bij het college navraag gedaan wat de reden voor het verzoek tot opschorting was. Het college heeft gesteld dat verzoekers 1 en 3, ondanks dat twee keer daartoe het verzoek is gedaan, niet zijn verschenen op een gesprek en dat zij hun pgb-administratie niet hebben overgelegd.
2.11
Met de besluiten van 23 mei 2024 heeft de SVB het bezwaar van verzoekers 1 en 3 gegrond verklaard. De opschorting van het pgb wordt ongedaan gemaakt en de pgb- betalingen worden vanaf 14 maart 2024 weer hervat.
Het bezwaar van verzoekster 2 is door de SVB niet-ontvankelijk verklaard.

Procesverloop

3. Verzoekers hebben op 1 september 2024 bij de gemeente gemeld dat zij schade hebben geleden. Deze schade is veroorzaakt doordat de gemeente onrechtmatig gegevens heeft verzameld en deze heeft gedeeld met de zorgverzekeraar.
3.1
Het college heeft niet gereageerd op het schadeverzoek.
3.2
Verzoekers hebben aan de rechtbank gevraagd het college aansprakelijk te stellen voor de schadelijke gevolgen van onrechtmatige informatiedelingen van de gemeente. Aan dit verzoek hebben verzoekers ten grondslag gelegd dat de toezichthouder WMO onrechtmatig gegevens over hen heeft gevorderd (waaronder bankafschriften en inzage in de verhuur van het appartement van verzoeker 1). Bij het opvorderen van deze gegevens is vermeld dat sprake is van fraude waardoor sprake is van laster en smaad. Verder zijn onrechtmatig medische gegevens van verzoekers 1 en 3 opgevraagd. Een deel van voornoemde informatie is gedeeld met de zorgverzekeraar van verzoekers. Hierdoor is de zorgverzekeraar een onderzoek gestart, hetgeen heeft geleid tot stopzetting van de verzekering en het (terug)vorderen van diverse bedragen. De onrechtmatig verkregen informatie heeft verder geleid tot onder meer uitschrijving in de basisregistratie personen (brp) en intrekking van WMO-voorzieningen. Verzoekers concluderen dat toezichthoudende bevoegdheden onrechtmatig zijn ingezet, onder meer voor opsporingsdoeleinden. Verzoekers hebben de rechtbank verzocht het handelen van de gemeente te bezien in het brede geheel van handelingen en besluiten.
Ter zitting heeft verzoeker 1 gesteld dat de zorgverzekeraars inmiddels alle maatregelen hebben teruggedraaid. In schade-overzichten van 24 juni 2025 is per verzoeker aangegeven waaruit de geleden materiële schade nu nog bestaat. Ook wordt een immateriële schadevergoeding gevraagd. Verzoekers vragen de rechtbank verder een verklaring voor recht te geven dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en dat dit heeft geleid tot toerekenbare schade.
3.3
Daarnaast hebben verzoekers aan de rechtbank onder meer gevraagd te bepalen dat er sprake is van laster en smaad, of de toezichthouder zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht, of er recht bestaat op een dwangsom omdat niet tijdig is beslist op een WOO-verzoek, of er toezichthoudende taken zijn ingezet voor opsporingsdoeleinden en of de aard en ernst van gesignaleerde schendingen aanleidingen geven tot het doen van een ambtshalve melding of doorgeleiding naar daartoe bevoegde instanties.
3.4
De rechtbank heeft de verzoeken op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Verzoeker 1 is namens zichzelf en als gemachtigde voor verzoekers 2 tot en met 4 verschenen. Namens het college is mr. D.L.M. Claessen verschenen.
Toetsingskader
4. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid (onder a en b) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
4.1
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding aansluiting zoekt bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit of de voorbereidingshandelingen. Alleen die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit of voorbereidingshandeling dat zij verweerder, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit of voorbereidingshandelingen kunnen worden toegerekend.

Beoordeling door de rechtbank

Grondslag van het verzoek
5. Aan het verzoek om schadevergoeding hebben verzoekers ten grondslag gelegd dat er sprake is van onrechtmatige voorbereidingshandelingen van een onrechtmatig besluit. Partijen zijn het er over eens dat (vooralsnog enkel) de opschortingsbesluiten van 20 maart 2024 van de SVB onrechtmatig zijn. De vraag is vervolgens of de handelingen van het college die ter voorbereiding van de opschortingsbesluiten zijn verricht, onrechtmatig zijn. Voordat de rechtbank aan deze vraag toekomt, zal eerst beoordeeld moeten worden of alle verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek om schadevergoeding.
Zijn verzoekers ontvankelijk in hun verzoek om schadevergoeding?
6. Alleen degene die belanghebbende is bij het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit, kan als belanghebbende in de zin van artikel 8:88 van de Awb worden aangemerkt. [1] Daarom moet beoordeeld worden of verzoekers belanghebbende zijn bij de opschortingsbesluiten.
6.1
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.
6.2
Duidelijk is dat verzoekers 1 en 3 belanghebbende zijn bij de besluiten die aan hen zijn gericht. Voor verzoekers 2 en 4 ligt dat anders. In de opschortingsbesluiten is alleen bepaald dat de betaling van het pgb wordt opgeschort. Anders dan in de uitspraak waar verzoekers naar verwezen hebben [2] wordt in de opschortingsbesluiten niet bepaald dat verzoekers 1 en 3 geen zorg meer mogen betrekken van verzoekers 2 en 4. Dit betekent dat de opschortingsbesluiten niet rechtstreeks betrekking hebben op verzoekers 2 en 4. Zij hebben dus geen eigen, zelfstandig (vermogens)belang dat los staat van de contractuele relatie met verzoekers 1 en 3. [3] Zij zijn daarom geen direct belanghebbende bij deze besluiten, maar hebben een afgeleid belang. Omdat dat belang parallel loopt met het belang van verzoekers 1 en 3 kunnen verzoekers 2 en 4 niet aangemerkt worden als direct belanghebbende en hebben zij niet de mogelijkheid om zelf bezwaar te maken tegen de opschortingsbesluiten. Zo heeft de SVB het bezwaar dat verzoekster 2 tegen het opschortingsbesluit had gemaakt, niet-ontvankelijk verklaard. Dat het college heeft gesteld [4] dat verzoekster 2 wel bezwaar zou kunnen maken, maakt dat niet anders.
6.3
Nu verzoekers 2 en 4 niet aangemerkt kunnen worden als belanghebbende bij de opschortingsbesluiten, kan niet worden aangenomen dat er ten aanzien van hen sprake is geweest van onrechtmatige besluiten. Dat betekent dat de verzoeken van verzoekers 2 en 4 niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
Welke handelingen zijn als voorbereidingshandeling van de opschortingsbesluiten aan te merken?
7. Uit de dossierstukken blijkt dat de opschortingsbesluiten zijn genomen omdat verzoekers niet op gesprek zijn geweest en omdat zij geen eigen pgb-administratie hebben overgelegd. Dit zijn echter niet de handelingen die verzoekers hebben aangewezen als de handelingen die materiële schade hebben veroorzaakt. Verzoekers hebben met name gewezen op de handelingen die betrekking hebben op het opvragen van bankgegevens, het opvragen van hun medische dossiers en het delen van onderzoeksgegevens met derden. Een deel van deze handelingen heeft zich weliswaar voorgedaan voorafgaand aan de opschortingsbesluiten, maar deze handelingen hebben niet ten grondslag gelegen aan de opschortingsbesluiten zodat deze handelingen niet vallen binnen de reikwijdte van het opschortingsbesluit. Dat betekent dat, los van de vraag of deze handelingen onrechtmatig zijn, eventuele schade ontstaan door die handelingen niet in het kader van dit schadeverzoek beoordeeld kunnen worden. Dat deze handelingen door verzoekers worden gezien als een verlengstuk van de handelingen die wel ten grondslag lagen aan de opschortingsbesluiten en dat alles in elkaar overloopt, betekent niet dat deze handelingen dan ook gezien kunnen worden als een voorbereidingshandeling van de opschortingsbesluiten. Voor zover de door verzoekers genoemde handelingen hebben geleid tot andere besluiten, zal in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van die besluiten een afzonderlijk schadeverzoek kunnen worden ingediend. Zoals ter zitting besproken, kunnen verzoekers in de beroepsprocedures over de uitschrijving in de brp en de intrekking van de WMO-voorzieningen een schadeverzoek indienen. Als de rechtbank in die procedures van oordeel zou zijn dat er sprake is van onrechtmatige besluiten dan kan meteen beoordeeld worden of er sprake is van schade en of deze vergoed moet worden door het college.
Bestaat er aanleiding om het college te veroordelen tot het betalen van de geclaimde materiële schade?
8. Zoals hiervoor al gesteld hebben de voorbereidingshandelingen die ten grondslag lagen aan de opschortingsbesluiten niet geleid tot materiële schade. Dat is overigens ook niet in geschil. De verzoeken om schadevergoeding van verzoekers 1 en 3 voor zover betrekking hebbend op de gestelde materiële schade zullen daarom worden afgewezen.
Bestaat er recht op immateriële schadevergoeding?
9. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft bij de laatste categorie het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. Een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is onvoldoende om in aanmerking te komen voor een vergoeding vanwege immateriële schade. [5]
9.1
Voor zover de voorbereidingshandelingen die ten grondslag lagen aan de opschortingsbesluiten al onrechtmatig zouden zijn, dan is onvoldoende gebleken dat deze hebben geleid tot een aantasting in de persoon van verzoekers 1 en 3. Dat verzoekers stress en spanning hebben ervaren door het verzoek hun pgb-administratie over te leggen en de verzoeken te verschijnen op een gesprek wil de rechtbank, gezien de communicatie die daarover heeft plaatsgevonden, wel aannemen. Dat zij mede daardoor enige tijd in onzekerheid hebben verkeerd of het pgb uitbetaald zou worden en ook daardoor stress hebben ervaren, wil de rechtbank ook aannemen. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is geweest van een ernstige inbreuk op de persoonlijkheidssfeer van verzoekers. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat de periode vanaf het moment van de eerste uitnodiging voor een gesprek (18 januari 2024) - gevolgd door de opschorting van het pgb op 20 maart 2024 - tot en met de beslissing op bezwaar van de SVB van 23 mei 2024 beperkt is geweest. Dat mogelijk het pgb pas later weer daadwerkelijk is uitbetaald, zoals verzoeker 1 ter zitting heeft gesteld, maakt dat niet anders. Met afgifte van de beslissing op bezwaar wisten verzoekers immers dat het pgb weer uitbetaald zou worden.
Verklaring voor recht
10. Anders dan het civiele recht kent het bestuursrecht niet de mogelijkheid om een verklaring voor recht uit te spreken. Alleen daarom al moet het verzoek van verzoekers om te verklaren voor recht dat het college onrechtmatig heeft gehandeld en (hoofdelijk) aansprakelijk is voor (toekomstige) schade, worden afgewezen.
Overige verzoeken
11. Uit het voorgaande volgt dat de omvang van het geding beperkt is tot de vraag of het college schadeplichtig is ten gevolge van voorbereidingshandelingen die ten grondslag lagen aan de opschortingsbesluiten. Verzoekers hebben nog een aantal andere verzoeken gedaan. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat onder 3.3 is opgenomen. Deze verzoeken vallen alle buiten de omvang van het geding, zodat de rechtbank daar geen oordeel over kan geven.

Conclusie en gevolgen

12. Uit alles wat hiervoor is overwogen blijkt dat verzoekers 1 en 3 geen recht hebben op schadevergoeding. Hun verzoek zal daarom worden afgewezen. De verzoeken van verzoekers 2 en 4 worden niet ontvankelijk verklaard. Omdat de verzoeken worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk worden verklaard, krijgen verzoekers het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding van verzoekers 1 en 3 af;
  • verklaart de verzoeken om schadevergoeding van verzoekers 2 en 4 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 18 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

4.In de brieven van 14 maart 2024.