ECLI:NL:RBZWB:2025:4488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
24/6062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag voor lidmaatschap airsoft sportbond

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 juli 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) behandeld. Eiser, die een aanvraag had ingediend voor een VOG ten behoeve van zijn lidmaatschap van een airsoftbond, was het niet eens met de afwijzing door de staatssecretaris van Rechtsbescherming. De rechtbank beoordeelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die onder andere aanvoert dat de afwijzing in strijd is met de onschuldpresumptie en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris de VOG terecht heeft geweigerd. De afwijzing is gebaseerd op justitiële gegevens die wijzen op een verdenking van strafbare feiten, waaronder het medeplegen van de handel en smokkel van amfetamine. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze gegevens, indien herhaald, een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. De rechtbank legt uit dat de beoordeling van de staatssecretaris niet alleen gebaseerd is op de strafbare feiten, maar ook op het risico voor de samenleving, wat een belangrijk aspect is bij de afgifte van een VOG.

De rechtbank wijst erop dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals het feit dat hij zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, niet voldoende zijn om de afgifte van de VOG te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de VOG in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6062 VOG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van UITERLIJK 9 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Reisinger),
en
de staatssecretaris Rechtsbescherming(voorheen: minister voor Rechtsbescherming), verweerder
(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag voor het afgeven van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het geschil.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris de VOG heeft kunnen weigeren. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De staatssecretaris heeft bij besluit van 1 maart 2024 eisers aanvraag voor het afgeven van een VOG afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:, mr. S. Benaskar (kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser) en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft op 20 januari 2024 een aanvraag ingediend voor het afgeven van een VOG ten behoeve van zijn lidmaatschap van een airsoftbond.
De staatssecretaris heeft het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geraadpleegd. Hieruit blijkt dat eiser wordt verdacht van het medeplegen van het aanwezig hebben en handel en smokkel van amfetamine op 26 november 2020. Hij is voor dit delict gedagvaard. Vanaf 2 december 2020 heeft eiser in voorlopige hechtenis gezeten. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis met ingang van 16 augustus 2021 geschorst onder oplegging van diverse schorsingsvoorwaarden.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 1 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juni 2024 op het bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de weigering van de staatssecretaris een VOG af te geven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
6. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
6.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) wordt een VOG geweigerd als in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wjsg kan de staatssecretaris in het onderzoek naar de afgifte van de VOG kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens. Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn alle beslissingen van het openbaar ministerie met betrekking tot een misdrijf justitiële gegevens, met uitzondering van twee categorieën van beslissingen die hier niet aan de orde zijn.
6.2.
In hoofdstuk drie van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (hierna: de Beleidsregels) is de wijze van beoordeling van de aanvraag verder uitgewerkt. Wanneer op naam van de aanvrager justitiële gegevens staan, wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. De rechtbank zal hierna op deze criteria ingaan.
Het objectieve criterium
7. De beoordeling van een aanvraag om een VOG start met toetsing aan het objectieve criterium [1] . De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd, indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Uit de Beleidsregels blijkt dat de toetsing aan het objectieve criterium de beoordeling betreft of de justitiële gegevens die zijn aangetroffen in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd.
Met ‘indien herhaald’ wordt niet bedoeld dat de aanvrager het feit opnieuw zal plegen. Er wordt bedoeld dat als het feit, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, dit een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormt.
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie van de aanvrager bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie.
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving gebruikt de staatssecretaris screeningsprofielen. [2] Screeningsprofiel 85 is van toepassing bij lidmaatschap van een schietvereniging en is door de staatssecretaris gebruikt. In dit profiel is opgenomen dat bij de schietvereniging men gebruik kan maken van wapens en munitie. Het toegang hebben tot wapens en munitie kan een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van de samenleving. In het screeningsprofiel is opgenomen dat het oneigenlijke gebruik van wapens en munitie ernstige geweldsmisdrijven, chantage en andere ernstige verstoringen van de rechtsorde tot gevolg kan hebben. Daarom worden aanvragen streng beoordeeld. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van acht jaren.
7.1.
Eiser voert aan dat de strafbare feiten waarvoor hij (nog) niet onherroepelijk is veroordeeld niet mogen worden meegenomen in de beoordeling, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. In elk geval dient terughoudendheid te worden betracht bij het bepalen van het gewicht van de lopende strafzaak. De behandeling van de strafzaak is nog niet gepland bij de strafrechter. Dat justitie vindt dat sprake is van een redelijke verdenking is volgens eiser niet relevant, omdat uiteindelijk de strafrechter moet beslissen of de strafbare feiten zijn gepleegd. Eiser voert verder aan dat de strafrechter weinig tot geen risico ziet op herhaling van strafbare feiten, gelet op de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van eiser is geschorst.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogen in vaste rechtspraak duidt het begrip "strafbare feiten" in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg niet slechts op strafbare feiten ter zake waarvan een rechterlijke veroordeling is uitgesproken, maar ook op strafbare feiten ter zake waarvan een beslissing tot dagvaarding of seponering of een andere beslissing van het openbaar ministerie is genomen. [3] Uit vaste rechtspraak volgt eveneens dat (ook) de enkele verdenking van een strafbaar, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg voldoende grondslag kan bieden om daarop een weigering, als bedoeld in deze bepaling, te baseren. [4]
De omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van eiser onder voorwaarden is geschorst door de strafrechter, verandert het voorgaande niet. Buiten het feit dat bij het objectieve criterium de persoonlijke omstandigheden en het reële recidivegevaar geen rol spelen, is de beslissing van de strafrechter een afweging binnen het straf(proces)recht en deze staat los van de afweging die in de onderhavige procedure moet worden gemaakt. De beoordeling van de strafrechter is een specifieke afweging. Uit de Beleidsregels volgt dat bij een VOG-aanvraag een bredere afweging van het risico moet worden gemaakt in een bredere context. Het afwijzen van een VOG is immers een bestuursrechtelijk instrument gericht op preventie. Door een VOG te weigeren kan worden voorkomen dat iemand in een positie komt waarin herhaling van strafbaar gedrag een risico vormt voor de samenleving. Het preventieve karakter overstijgt de afweging van de strafrechter over het schorsen van de voorlopige hechtenis. [5]
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris toegelicht waarom het feit dat eiser eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, risico’s met zich brengt. Aangegeven is dat een lid van een airsoftbond een nepwapen bij zich mag hebben. Het is onverantwoord om iemand in het bezit te stellen van een nepwapen, die mogelijk betrokken is bij criminele kringen waarin geweld met behulp van een nepwapen niet wordt geschuwd. Er bestaat het risico dat het nepwapen wordt gebruikt op een manier die niet mag van de wet. Bovendien bestaat het risico dat mensen te maken krijgen met drugs, bijvoorbeeld andere leden van de airsoftbond. Tot slot bestaat volgens de staatssecretaris het risico dat mensen te maken krijgen met criminele activiteiten die horen bij drugs, bijvoorbeeld andere leden van de airsoftbond. De staatssecretaris heeft in aanvulling daarop nader toegelicht dat het risico bestaat dat een replicawapen als machtsmiddel wordt ingezet.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat de justitiële gegevens die over eiser aanwezig zijn, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving een belemmering vormen voor lidmaatschap van een airsoftbond.
Het subjectieve criterium
8. Op grond van de Beleidsregels [6] wordt vervolgens op grond van het subjectieve criterium beoordeeld of er grond bestaat om aan te nemen dat de VOG, ondanks het aanwezig zijn van een objectief vastgesteld risico voor de samenleving, alsnog afgegeven had kunnen of moeten worden. Het uitgangspunt is dat de minister in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte heeft. Voor de toepassing van het subjectieve criterium staan de omstandigheden van het geval centraal. Bij het subjectieve criterium wordt het persoonlijke belang van de aanvrager bij de verlening van de VOG afgewogen tegen het algemene belang van de bescherming van de samenleving. Hierbij spelen de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een rol. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt in ieder geval gekeken naar de afdoening van de strafzaak (lichte of zware straf), het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten (strafbare feiten).
8.1.
Volgens eiser gelden zwaarwegende persoonlijke omstandigheden om de VOG wel te verkrijgen. Deze belangen moeten volgens hem zwaarder wegen dan het algemene belang inhoudende het beschermen van de samenleving tegen het volgens eiser lage risico op herhaling van strafbare feiten.
Eiser heeft aangegeven dat er door de staatssecretaris onvoldoende aandacht is besteed aan de positieve informatie die over hem aanwezig is. Zo heeft eiser zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De gestelde risico’s uit het verleden hebben zich niet verwezenlijkt. Bovendien gaat het om verdenking van oudere feiten, met een pleegdatum op of omstreeks 26 november 2020. De laatste aantekening van de documentatie van eiser dateert van 21 maart 2023, maar dat betreft een procedurele beslissing. Eiser heeft geen invloed op de besluitvorming van het openbaar ministerie of de rechtbank. Het ligt dan in de rede de pleegdatum als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van het tijdsverloop en niet 21 maart 2023. Als de VOG-aanvraag wordt afgewezen kan eiser geen lid worden van een airsoftbond, maar kan hij nog wel meerdere keren per jaar deelnemen aan airsoft-evenementen. In dat kader zal eisers handelen ook niet structureel getoetst worden.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voor wat betreft de terugkijktermijn – anders dan in het primair besluit en eiser kennelijk nog veronderstelt – uitgaat van de pleegdatum van het strafbare feit, te weten 26 november 2020. Eisers betoog dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van een latere datum, te weten 21 maart 2023, treft dan ook geen doel.
Binnen de in het screeningsprofiel 85 voorgeschreven terugkijktermijn van acht jaar wordt eiser verdacht van het plegen van een strafbaar feit. De staatssecretaris heeft ter zitting nader toegelicht dat eisers VOG-aanvraag dateert uit januari 2024. Op dat moment waren er net vier jaar verstreken van de terugkijktermijn van acht jaar, die vanwege de voorlopige hechtenis bovendien met 8 maanden en 12 dagen is verlengd. Het tijdsverloop was volgens de staatssecretaris op dat moment – en ook op het moment van de besluitvorming – niet dusdanig dat eiser binnen de zogeheten ‘schemerzone’ viel. Daarbij heeft de staatssecretaris overwogen dat het gaat om de verdenking van een aantal ernstige strafbare feiten. De rechtbank kan dit standpunt van de staatssecretaris volgen.
8.3.
De omstandigheid dat eiser door de weigering van de afgifte van de VOG zijn hobby niet kan uitoefenen is een bij het vaststellen van de Beleidsregels voorzien mogelijk gevolg van die weigering en om die reden geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee de staatssecretaris niettemin tot afgifte van de VOG had moeten besluiten. [7] Dat eiser ook zonder VOG als introducé aan airsoft evenementen kan meedoen maakt niet dat hem een VOG zou moeten worden verleend, zoals eiser heeft gesteld. De staatssecretaris heeft daartoe terecht gesteld dat eiser zonder VOG geen nepwapens bij zich mag hebben of mee naar huis mag nemen.
8.4.
Gelet op het bovenstaande heeft de staatssecretaris meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang en heeft hij de VOG kunnen weigeren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de VOG in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier op *** en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2. Onze minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Artikel 36
Onze minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
Beleidsregels VOG-NP-RP-2024
Paragraaf 3.1.3
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.3.3.
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt met behulp van functieaspecten een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.1.4
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.1.4.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
  • de afdoening van de strafzaak;
  • het tijdsverloop;
  • de hoeveelheid antecedenten.
Screeningsprofiel 85, Lidmaatschap schietvereniging.
Bij de schietvereniging kan men gebruik maken van wapens en munitie. Het toegang hebben tot wapens en munitie kan een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van de samenleving.
Het oneigenlijke gebruik van wapens en munitie kan ernstige geweldsmisdrijven, chantage en andere ernstige verstoringen van de rechtsorde tot gevolg hebben. Daarom worden aanvragen streng beoordeeld. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van acht jaren. Een lid van een schietvereniging heeft een bijzondere positie ten opzichte van zijn/haar medeburgers, aangezien die geen wapens of munitie ter beschikking hebben. Door oneigenlijk gebruik te maken van wapens en munitie kan misbruik worden gemaakt van deze bijzondere positie. Hierom wordt strikte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften verlangd.

Voetnoten

1.Paragraaf 3.1.3. van de Beleidsregels.
2.Dit volgt uit paragraaf 3.1.3.3. van de Beleidsregels.
3.Bijvoorbeeld ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:205, r.o. 4.1.
4.Bijvoorbeeld ABRvS 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8010, r.o. 5.1.
5.Bijvoorbeeld uitspraak rechtbank Zeeland-West Brabant 3 april 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:1991, r.o. 6.2.
6.Paragraaf 3.1.4. van de Beleidsregels.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4606.