ECLI:NL:RBZWB:2025:1991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
24/6451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor functie chauffeur na strafrechtelijke antecedenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser had de VOG aangevraagd voor de functie van chauffeur bij een postbedrijf, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op basis van zijn strafrechtelijke verleden. De rechtbank behandelt de zaak onder zaaknummer BRE 24/6451 en constateert dat eiser in het verleden met justitie in aanraking is gekomen voor verschillende strafbare feiten, waaronder rijden zonder rijbewijs en verdenkingen van drugshandel. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de VOG terecht is, omdat de strafbare feiten van eiser, ook al zijn ze nog niet onherroepelijk veroordeeld, voldoende grond vormen voor de weigering van de VOG. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de VOG-aanvraag niet alleen gebaseerd is op veroordelingen, maar ook op andere justitiële gegevens en de risico's voor de samenleving. Eiser's argumenten over de onschuldpresumptie en de persoonlijke omstandigheden worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat het algemeen belang van bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de VOG in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. Roggenkamp),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op het bezwaar van 22 juli 2024 (bestreden besluit) over de afwijzing van de aanvraag voor het afgeven van een verklaring omtrent gedrag (VOG) voor de functie chauffeur bij [bedrijf ].
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens de staatssecretaris mr. E.H.U.S. Pütz.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 30 december 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het afgeven van een VOG voor de functie chauffeur bij [bedrijf ], als bezorger voor post van PostNL.
2.1.
De staatssecretaris heeft het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geraadpleegd en heeft de volgende informatie over eiser uit het JDS betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit:
  • Op 4 augustus 2020 is bij strafbeschikking een geldboete van € 180,- opgelegd aan eiser voor het rijden zonder rijbewijs op 23 juni 2020.
  • Op 18 september 2022 is eiser met politie/justitie in aanraking gekomen wegens het rijden onder invloed.
  • Op 30 november 2022 is een sepot ‘oud feit’ afgegeven voor het negeren van een stopteken op 23 juni 2020.
  • Op 14 maart 2023 is eiser met politie/justitie in aanraking gekomen op verdenking van het vervoer van en handel in cocaïne. Hij heeft voor deze feiten een dagvaarding ontvangen voor een zitting op 31 januari 2024.
  • Op 11 september 2023 is eiser met politie/justitie in aanraking gekomen op verdenking van het medeplegen van handel in cocaïne en witwassen. Hij heeft op grond van deze verdenking tot 27 oktober 2023 in voorarrest gezeten.
2.2.
Bij brief van 9 februari 2024 heeft de staatsecretaris het voornemen kenbaar gemaakt om de aangevraagde VOG te weigeren. Eiser heeft op 28 februari 2024 gereageerd op het voornemen met een zienswijze.
2.3.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 22 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 juli 2024 op het bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de VOG door de staatssecretaris. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) wordt een VOG geweigerd als in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wjsg kan de staatssecretaris in het onderzoek naar de afgifte van de VOG kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn alle beslissingen van het openbaar ministerie met betrekking tot een misdrijf justitiële gegevens, met uitzondering van twee categorieën van beslissingen die hier niet aan de orde zijn.
5.2.
In hoofdstuk drie van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (Beleidsregels) is de wijze van beoordeling van de aanvraag verder uitgewerkt. Wanneer op naam van de aanvrager justitiële gegevens staan, wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
5.3.
Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het strafbare feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
5.4.
Bij het subjectieve criterium wordt het persoonlijke belang van de aanvrager bij de verlening van de VOG afgewogen tegen het algemene belang van de bescherming van de samenleving. Hierbij spelen de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een rol. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt in ieder geval gekeken naar de afdoening van de strafzaak (lichte of zware straf), het tijdsverloop en de hoeveelheid strafbare feiten.
Inhoudelijke beoordeling
Het objectieve criterium
6. Eiser voert aan dat de strafbare feiten waarvoor hij (nog) niet onherroepelijk is veroordeeld niet mogen worden meegenomen in de beoordeling omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. De behandeling van de Opiumwet-zaken wordt op dit moment gepland bij de meervoudige kamer. Dat justitie vindt dat sprake is van een redelijke verdenking is niet relevant volgens eiser, omdat uiteindelijk de strafrechter moet beslissen of de strafbare feiten zijn gepleegd. Ook de verkeersdelicten die zijn afgedaan mogen volgens eiser niet meewegen. De zaak over het negeren van een stopteken is geseponeerd waardoor eiser zijn onschuld niet kan bewijzen. Voor het rijden zonder rijbewijs heeft eiser op 4 augustus 2020 een geldboete gekregen. Dit speelde vier jaar geleden en inmiddels heeft hij een rijbewijs zodat herhaling onmogelijk is. Eiser voert met betrekking tot het risico op herhaling ten slotte nog aan dat de strafrechter weinig tot geen risico ziet op herhaling van strafbare feiten gelet op de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van eiser is geschorst.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogen in vaste rechtspraak duidt het begrip "strafbare feiten" in art. 35, eerste lid, van de Wjsg niet slechts op strafbare feiten ter zake waarvan een rechterlijke veroordeling is uitgesproken, maar ook op strafbare feiten ter zake waarvan een beslissing tot dagvaarding of seponering of een andere beslissing van het openbaar ministerie is genomen. [1] Uit vaste rechtspraak volgt eveneens dat (ook) de enkele verdenking van een strafbaar, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg voldoende grondslag kan bieden om daarop een weigering, als bedoeld in deze bepaling, te baseren. [2]
6.2.
De omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van eiser onder voorwaarden is geschorst door de strafrechter, verandert het voorgaande niet. Buiten het feit dat bij het objectieve criterium de persoonlijke omstandigheden en het reële recidivegevaar geen rol spelen, is de beslissing van de strafrechter een afweging binnen het straf(proces)recht en deze staat los van de afweging die in de onderhavige procedure moet worden gemaakt. De beoordeling van de strafrechter is een specifieke afweging. Uit de Beleidsregels volgt dat bij een VOG-aanvraag een bredere afweging van het risico moet worden gemaakt in een bredere context. Het afwijzen van een VOG is immers een bestuursrechtelijk instrument gericht op preventie. Door een VOG te weigeren kan worden voorkomen dat iemand in een positie komt waarin herhaling van strafbaar gedrag een risico vormt voor de samenleving. Het preventieve karakter overstijgt de afweging van de strafrechter over het schorsen van de voorlopige hechtenis.
Het subjectieve criterium
7. Volgens eiser gelden zwaarwegende persoonlijke omstandigheden om de VOG wel te verkrijgen. Deze belangen moeten volgens hem zwaarder wegen dan het algemene belang inhoudende het beschermen van de samenleving tegen het volgens eiser lage risico op herhaling van strafbare feiten. Als voorwaarde voor de schorsing van zijn voorlopige hechtenis geldt dat eiser moet werken. Door geen VOG te krijgen wordt dit hem onmogelijk gemaakt en is zijn toekomstperspectief onzeker. Eiser geeft aan dat deze baan een stabiele basis voor hem is. Ook dat eiser nog jong is, moet worden meegenomen in de kans op herhaling.
7.1.
Deze grond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking van meerdere strafbare feiten, namelijk verkeersdelicten en Opiumwetdelicten, die niet verenigbaar zijn met de beoogde functie als postbezorger. Een postbezorger is verantwoordelijk voor de veiligheid van de goederen, maar ook voor de veiligheid van verkeersdeelnemers. Verder kunnen de contacten van de werkgever worden misbruikt voor het vervoeren en verhandelen van verboden middelen. Gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten en het zeer korte tijdsverloop tussen het laatste justitieel gegeven en de datum van de aanvraag, acht de rechtbank het feit dat eiser verdacht wordt van het plegen van deze strafbare feiten voldoende zwaarwegend om de VOG niet te verlenen. [3] De omstandigheid dat eiser vindt dat hij een milde straf heeft gekregen voor één van de verkeersdelicten doet hier niets aan af. Hoewel de weigering van deze VOG het gevolg heeft voor eiser dat hij de beoogde functie niet kan uitoefenen, betekent dit niet dat het eiser geheel onmogelijk wordt gemaakt om een andere functie te zoeken waarvoor de aangevraagde VOG niet is vereist, of om na het verlopen van de terugkijktermijn opnieuw een aanvraag voor een VOG in te dienen. Gelet op het bovenstaande heeft de staatssecretaris volgens de rechtbank terecht meer gewicht toegekend aan het algemeen belang.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de VOG in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier op 3 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. justitiële gegevens: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon inzake de toepassing van het strafrecht of de strafvordering, die in een gegevensbestand zijn of worden verwerkt;
[…]
gerechtelijke strafgegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van het behandelen en beslissen van zaken waarop het Nederlandse strafrecht van toepassing is en die in een gegevensbestand zijn of worden verwerkt;
Artikel 2
Onze Minister verwerkt in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging.
Bij algemene maatregel van bestuur worden de gegevens aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18.
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 7
1. Voor zover van toepassing worden als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aangemerkt:
a. alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:
1°. de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
2°. de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;

Voetnoten

1.ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:205, r.o. 4.1.
2.ABRvS 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8010, r.o. 5.1.
3.Het laatste justitieel gegeven waarop het bestreden besluit berust, is van 11 september 2023. De voorlopige hechtenis is geschort op 27 oktober 2023. De VOG is aangevraagd op 30 december 2023.