In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser had de VOG aangevraagd voor de functie van chauffeur bij een postbedrijf, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op basis van zijn strafrechtelijke verleden. De rechtbank behandelt de zaak onder zaaknummer BRE 24/6451 en constateert dat eiser in het verleden met justitie in aanraking is gekomen voor verschillende strafbare feiten, waaronder rijden zonder rijbewijs en verdenkingen van drugshandel. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de VOG terecht is, omdat de strafbare feiten van eiser, ook al zijn ze nog niet onherroepelijk veroordeeld, voldoende grond vormen voor de weigering van de VOG. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de VOG-aanvraag niet alleen gebaseerd is op veroordelingen, maar ook op andere justitiële gegevens en de risico's voor de samenleving. Eiser's argumenten over de onschuldpresumptie en de persoonlijke omstandigheden worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat het algemeen belang van bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de VOG in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.