ECLI:NL:RBZWB:2025:4485

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
BRE 23/12009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst, met betrekking tot een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 november 2023, waarbij een naheffingsaanslag van € 2.539 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte heeft gehandhaafd en dat de afschrijvingsmethode die door de inspecteur is toegepast niet correct was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelsinkoopwaarde van de auto, een Volvo XC60, vastgesteld moet worden op € 16.440, rekening houdend met de koerslijst van Eurotax en een correctie van 15% wegens bijstelling van de markt- en dealersituatie. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verlaagd naar € 2.532 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig aangepast. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 2.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 2.407 voor rekening van de inspecteur en € 93 voor rekening van de Staat. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.747,50 en de inspecteur veroordeeld tot betaling van deze kosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/12009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.539. Daarbij is bij beschikking € 118 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de naheffingsaanslag dient te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 10 december 2018 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC60 2.4 D5 Momentum met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 1.537.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 5 december 2018. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 17.768, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 17.018 geconstateerd en daarvan € 12.253 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 5.515.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 28 december 2018. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 18.416 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade vastgesteld van € 380 en daarvan € 314 (83%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 18.102.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 4.076 waarbij hij is uitgegaan van de forfaitaire afschrijvingstabel omdat deze meest gunstig is. Met dagtekening 12 maart 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 2.539 aan verschuldigde Bpm.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden toegepast. Meer specifiek is daarbij in geschil of belanghebbende een beroep toekomt op de koerslijst van Eurotax waarbij rekening is gehouden met een correctie van 15% wegens bijstelling markt- en dealersituatie.
4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn stelling dat de hertaxatie te laat is uitgevoerd ingetrokken.
Afschrijvingsmethode
4.2.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
4.3.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de auto op het moment van het doen van aangifte reeds was hersteld. De in het taxatierapport opgenomen schade kan daarom niet worden gevolgd. Ook de door DRZ in aanmerking genomen waardevermindering betreft geen schade. Deze vermindering is ook niet door de inspecteur gevolgd bij het opleggen van de naheffingsaanslag. De rechtbank is daarom van oordeel dat nu de auto bij registratie geen aanwijsbare schade vertoonde die viel aan te merken als meer dan normale gebruiksschade en het feit dat de auto wel voorkomt op een koerslijst, de taxatiemethode niet mag worden toegepast. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de stelling van de inspecteur dat het taxatierapport niet bruikbaar is en de vraag of binnen de taxatiemethode de schuifjes van Eurotax kunnen worden toegepast.
Koerslijst Eurotax
4.4.
Belanghebbende doet subsidiair een beroep op de koerslijstmethode. Hij beroept zich op de koerslijst van Eurotax die bij het rapport van DRZ is gevoegd. Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een correctie van 15% wegens bijstelling markt- en dealersituatie. De handelsinkoopwaarde is dan € 16.440.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat in deze zaak ten tijde van het belastbare feit de koerslijst van Eurotax de factoren bijstelling marktsituatie en dealersituatie bevatte. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende bij toepassing van de koerslijstmethode rekening mag houden met deze bijstellingen zonder dat hij daarvoor nader bewijs hoeft te leveren. [2] De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur dat sprake is van strijd met de goede procesorde om alsnog een beroep te doen op de koerslijstmethode. Naar het oordeel van de rechtbank staat het belanghebbende vrij om in dit geval te switchen naar een andere afschrijvingsmethode.
4.6.
De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde vast op € 16.440.
Hoogte naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 69.830 bedraagt. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde van € 16.440 en een historische bruto Bpm van € 18.597 bedraagt de verschuldigde Bpm € 4.378. Tussen partijen is niet in geschil dat rekening gehouden moet worden met een extra leeftijdskorting. De rechtbank berekent deze op € 309 zodat de verschuldigde Bpm € 4.069 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 1.537 voldaan zodat de naheffingsaanslag wordt verlaagd naar € 2.532. De belastingrentebeschikking wordt dienovereenkomstig verlaagd.
Immateriële schadevergoeding
4.8.
Belanghebbende heeft op 18 december 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 13 april 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 10 juli 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 27 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 32 maanden heeft geduurd en daarmee 26 maanden te lang komt € 2.407 (26/27) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 93) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.532 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [3] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen.
5.3.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase te matigen omdat belanghebbende uitsluitend in het gelijk wordt gesteld op een punt van ondergeschikt belang. [4] De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar opgenomen dat de koerslijst van Eurotax inclusief de correctie van 15% wegens bijstelling markt- en dealersituatie kon worden toegepast, maar dat de forfaitaire tabel gunstiger was. Hij heeft bij zijn beslissing een rekenfout gemaakt en waarschijnlijk abusievelijk geen rekening gehouden met toepassing van extra leeftijdskorting. Indien hij dat wel had gedaan was hij tot de conclusie gekomen dat toepassing van de koerslijst Eurotax iets gunstiger zou zijn. Op dat punt wordt dit beroep nu gegrond verklaard. De rechtbank ziet hierin aanleiding om op grond van artikel 2, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase een wegingsfactor van 0,25 toe te passen in plaats van 1 voor het gewicht van de zaak.
5.4.
De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast op € 1.747,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.532;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.407;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 93;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.747,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.