In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig op de Burg. Freijterslaan te Roosendaal op 3 september 2022. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had een beroepschrift ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er een schending van de hoorplicht had plaatsgevonden, omdat de officier van justitie de betrokkene en zijn gemachtigde niet had gehoord. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 226,75. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd vastgesteld op € 187,50, plus administratiekosten van € 9,-, en dat het teveel betaalde bedrag van € 62,50 aan de betrokkene moest worden terugbetaald.