In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende ontving periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval, die door de inspecteur zijn aangemerkt als belastbaar inkomen uit werk en woning. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2019, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 30.049. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, waarna de belanghebbende een verzoek om ambtshalve vermindering indiende, dat eveneens werd afgewezen.
De rechtbank constateert dat de belanghebbende eerder al in verschillende procedures had geprocedeerd over de belastingheffing van de uitkeringen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen, en dat de uitkeringen van de belanghebbende behoren tot het belastbaar inkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van eerdere oordelen af te wijken en verklaart het beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend, aangezien er geen griffierecht is geheven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.