ECLI:NL:RBZWB:2024:6525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
23/2707
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 na keuzeherziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd naar aanleiding van een keuzeherziening op grond van artikel 2.17, lid 4 van de Wet IB 2001. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 maart 2023, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en dat het beroep ongegrond is.

Belanghebbende, gehuwd in gemeenschap van goederen, had samen met haar echtgenoot 55% van de aandelen in een bv. Na de vervreemding van een deel van deze aandelen, heeft de inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft in eerdere procedures, tot aan de Hoge Raad, geprocedeerd over de hoogte van het vervreemdingsvoordeel. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om van eerdere oordelen af te wijken.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid en tijdigheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de zaak te heropenen na de zitting, ondanks dat de gemachtigde van belanghebbende problemen ondervond met de online deelname aan de zitting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de navorderingsaanslag, zonder vergoeding van proceskosten of griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.561 en naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.140.276. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 133.247 aan heffingsrente in rekening gebracht (de heffingsrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring op 11 februari 2021 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2019 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur. [1]
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 februari 2021 hoger beroep ingesteld bij het Hof ‘s-Hertogenbosch. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. [2]
1.5.
De inspecteur heeft op 20 maart 2023 uitspraak op bezwaar gedaan naar aanleiding van de terugwijzing door de rechtbank. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 20 maart 2023 beroep ingesteld.
1.7.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 om 09:30 uur op zitting behandeld. Namens de inspecteur hebben hieraan deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] . Namens belanghebbende was niemand aanwezig. De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting verzocht om deel te nemen aan de zitting door middel van een beeldverbinding. De rechtbank is aan dit verzoek tegemoet gekomen en heeft een uitnodiging voor een digitale vergadering via Microsoft Teams aan de gemachtigde verzonden. Omdat de gemachtigde op het tijdstip van de zitting en gedurende de behandeling van de zaak niet heeft ingelogd in de Teams-vergadering, heeft de behandeling zonder de gemachtigde van belanghebbende plaatsgevonden.
1.9.
De behandeling van beroep heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het beroep in de zaak van de echtgenoot van belanghebbende (zaaknummer: 23/2765). Vanwege de samenhang van de zaken zal de rechtbank de stukken die in één van de zaken zijn ingediend beschouwen als ook te zijn ingediend in de andere zaak.
1.10.
Na afloop van de zitting op 14 augustus 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende om 10:08 uur gebeld naar de administratie van de rechtbank, waarbij hij heeft aangegeven dat hij problemen ondervond met het deelnemen aan de online zitting. Daarnaast heeft belanghebbende om 10:37 uur en om 12:57 uur stukken ingediend bij de rechtbank waarin hij schrijft dat hij niet heeft kunnen deelnemen aan de online zitting omdat hij geen contact kon krijgen.
1.11.
De rechtbank heeft in het na de zitting ontvangen bericht geen aanleiding gezien om de zaak te heropenen en heeft haar overwegingen daartoe per brief van 15 augustus 2024 aan partijen medegedeeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet de beoordeling aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd met de [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Zij kwalificeren als fiscaal partners.
4.1.
Belanghebbende en haar echtgenoot hielden tezamen 55% van de aandelen in de [b.v.] (hierna: [b.v.] ). In juni 2011 hebben zij 50/55-deel van hun aandelenbelang vervreemd.
4.2.
Het vervreemdingsvoordeel is aanvankelijk volledig als inkomen uit aanmerkelijk belang bij de echtgenoot belast.
4.3.
De echtgenoot heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 en heeft een verzoek om ambtshalve vermindering van voornoemde aanslag ingediend. De inspecteur heeft het bezwaar en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Hiertegen heeft de echtgenoot rechtsmiddelen aangewend. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de beroepen in cassatie ongegrond verklaard en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 in stand gelaten. [3]
4.4.
De inspecteur heeft met betrekking tot de vervreemding van de aandelen een beschikking verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.36 Wet IB aan de echtgenoot afgegeven. De echtgenoot heeft tegen deze beschikking rechtsmiddelen aangewend. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard. [4]
4.5.
Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad (zie 4.3 en 4.4) hebben belanghebbende en haar echtgenoot gezamenlijk verzocht om wijziging van de verdeling van het inkomen uit aanmerkelijk belang in verband met het vervreemdingsvoordeel op grond van artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001 (hierna: het verzoek om keuzeherziening). Belanghebbende en haar echtgenoot hebben verzocht om het vervreemdingsvoordeel voor 50% bij belanghebbende en voor 50% bij haar echtgenoot in aanmerking te nemen.
4.6.
De inspecteur heeft het verzoek om keuzeherziening overeenkomstig het verzoek van belanghebbende en haar echtgenoot ingewilligd. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd.

Motivering

Vooraf: geen aanleiding tot heropening
5. De rechtbank heeft in het door de gemachtigde van belanghebbende na de zitting ontvangen bericht (zie 1.10.) geen aanleiding gezien om de zaak te heropenen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In de uitnodiging voor de online zitting is de gemachtigde verzocht om tien minuten voor aanvang van de online zitting de Teams-vergadering te benaderen via de doorgezonden link. In het geval van de onderhavige procedure zou dat om 09:20 uur zijn. In deze uitnodiging staat tevens vermeld op welke wijze de gemachtigde contact op kan nemen met de rechtbank bij vragen of problemen. De gemachtigde heeft op 14 augustus 2024 om 10:08 uur gebeld met de administratie van de rechtbank waarbij hij heeft aangegeven dat hij problemen ondervond met het deelnemen aan de online zitting. De rechtbank overweegt dat dit 48 minuten later is dan het tijdstip waarop hij was verzocht om deel te nemen aan de online zitting. De rechtbank had op dat moment het onderzoek in de bovenvermelde procedures al gesloten. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop de gemachtigde was verzocht aanwezig te zijn voor de online zitting en het moment dat hij contact heeft opgenomen met de rechtbank, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het onderzoek in deze procedures te heropenen.
Ontvankelijkheid van het beroep
6. In het verweerschrift heeft de inspecteur opgemerkt dat hij aan de hand van het procesdossier niet kan beoordelen of het beroepschrift tijdig is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tijdig is ingediend en overweegt daartoe als volgt. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [5] Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [6] Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 1 mei 2023. Uit het procesdossier blijkt dat belanghebbende het beroep op 27 april 2023 digitaal heeft ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Daarna is het doorgezonden aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant omdat laatstgenoemde rechtbank bevoegd is om het geschil te beslechten. In geval van indiening bij een onbevoegd orgaan geldt voor de voor de vraag of het beroep tijdig is ingediend, de datum van indiening bij het onbevoegde orgaan. [7] De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het beroepschrift tijdig is ingediend.
Tijdigheid uitspraak op bezwaar
7. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur te laat is met de afwijzing van het bezwaar omdat hij niet binnen 6 weken uitspraak op bezwaar heeft gedaan na de terugwijzing door de rechtbank op 11 februari 2021 (zie 1.3).
7.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 11 februari 2021 geen termijn gesteld waarbinnen de inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar diende te doen. De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke bepaling is op grond waarvan de inspecteur niet later dan 6 weken na een terugwijzing uitspraak op bezwaar mag doen. Daarbij komt dat, voor zover dat valt af te leiden uit het procesdossier, belanghebbende in het geheel geen actie heeft ondernomen om de inspecteur te bewegen uitspraak op bezwaar te doen. Bovendien heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, waardoor het naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk is dat de inspecteur de uitspraak in hoger beroep heeft afgewacht alvorens hij opnieuw uitspraak op bezwaar deed. De rechtbank acht deze handelwijze niet onzorgvuldig.
Zorgvuldigheidsbeginsel
8. Belanghebbende heeft verschillende gronden aangevoerd waarom volgens haar het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende aangevoerde gronden niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het procesdossier geen onzorgvuldig handelen van de zijde van de inspecteur. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel zou kunnen volgen.
Inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011
9. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het inkomen uit aanmerkelijk belang in de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 te hoog is. Volgens haar is het vervreemdingsvoordeel van het aanmerkelijk belang in het jaar 2011 (zie 4.1 en 4.2) te hoog vastgesteld.
9.1.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de hoogte van het vervreemdingsvoordeel in deze procedure niet meer kan bestrijden. Ter onderbouwing voert hij aan dat de navorderingsaanslag voortvloeit uit een keuzeherziening en dat over de hoogte van dit vervreemdingsvoordeel, in de procedures van de echtgenoot, al is geprocedeerd tot aan de Hoge Raad (zie 4.3 en 4.4). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur verwezen naar passages uit de parlementaire geschiedenis. [8]
9.2.
De rechtbank overweegt dat het geven van de verminderingsbeschikking aan de echtgenoot en het opleggen van de navorderingsaanslag aan belanghebbende voortvloeit uit het verzoek om keuzeherziening van het gemeenschappelijk inkomensbestanddeel inkomen uit aanmerkelijk belang. Een inperking van het recht om beroep in te stellen tegen een in dit kader opgelegde navorderingsaanslag dient naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd te zijn op een specifieke wettelijke bepaling. Desgevraagd heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat deze wettelijke grondslag ontbreekt. De door de inspecteur aangehaalde passages uit de parlementaire geschiedenis maken dit niet anders omdat deze betrekking hebben op het geven van een verminderingsbeschikking [9] en aan belanghebbende een navorderingsaanslag is opgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geschil in beroep niet beperkt is tot het verzoek om keuzeherziening. Daarom zal de rechtbank het standpunt van belanghebbende dat het in de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 begrepen inkomen uit aanmerkelijk belang tot een te hoog bedrag is vastgesteld inhoudelijk behandelen.
9.3.
Belanghebbende heeft tegen de hoogte van het vervreemdingsvoordeel verschillende inhoudelijke gronden aangevoerd. Over de hoogte van het vervreemdingsvoordeel is in diverse procedures al tot aan de Hoge Raad geprocedeerd (4.3 en 4.4.). In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd in deze procedure ziet de rechtbank geen nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven om van het oordeel in de voorgaande procedures over het vervreemdingsvoordeel af te wijken. Bovendien heeft belanghebbende haar ingenomen stellingen onvoldoende onderbouwd om deze aannemelijk te maken.
9.4.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Is terecht heffingsrente in rekening gebracht?
9.5.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de heffingsrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 blijft in stand. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 25 september 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:551.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4041.
3.Hoge Raad, 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1998 en ECLI:NL:HR:2018:1995.
4.Hoge 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1994.
5.Artikel 6:7 van de Awb.
6.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
7.Artikel 6:15, derde lid van de Awb.
8.
9.Artikel 2.17, negende lid, Wet IB 2001.