Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 226,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een wijze die niet was aangegeven op de Verlaatstraat te Breda op 1 juni 2023. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., heeft beroep ingesteld nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 13 juni 2025 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de stukken in het dossier, waaronder verklaringen van de verbalisant en foto’s. Betrokkene had aangevoerd dat er aanspraak gemaakt kon worden op artikel 8 sub b van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), omdat er een huurovereenkomst was overgelegd. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedraging was vastgesteld na het einde van de huurperiode, waardoor het beroep op artikel 8 Wahv faalde.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, wijzigde de beslissing van de officier van justitie en droeg deze op om het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 226,75 toegewezen aan betrokkene, omdat de boete was gematigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door griffier E. Alekperov.