ECLI:NL:GHARL:2022:11123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
Wahv 200.310.852/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Schuijlenburg
  • J. de Witt
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sanctie voor hinderlijk geparkeerde scooter aan verhuurmaatschappij opgelegd, geen verlegging naar huurder na verhuurperiode

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een sanctie van € 100,- die aan de verhuurmaatschappij is opgelegd voor een hinderlijk geparkeerde scooter. De sanctie werd opgelegd omdat het voertuig op 2 februari 2021 om 20:53 uur op de Van Nijenrodestraat in ʼs-Gravenhage was geconstateerd, terwijl het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd. De gemachtigde van de verhuurmaatschappij voerde aan dat de sanctie niet aan hen kon worden opgelegd, omdat de gedraging was geconstateerd na afloop van de verhuurperiode. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Het hof oordeelde dat de sanctie terecht aan de verhuurmaatschappij was opgelegd. De gemachtigde stelde dat de gedraging was verricht op het moment dat het voertuig ter plaatse was neergezet en daarna niet was verplaatst. Het hof stelde echter vast dat de gedraging was vastgesteld op het moment dat de ambtenaar de overtreding constateerde, en dat dit tijdstip na de verhuurperiode lag. De wetgeving en de parlementaire geschiedenis ondersteunen de conclusie dat de sanctie aan de kentekenhouder kan worden opgelegd, ongeacht de verhuurstatus op het moment van constatering.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurbedrijven en de noodzaak om duidelijke afspraken te maken over de verhuurperiodes en de gevolgen van verkeershandhaving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.310.852/01
CJIB-nummer
: 239361356
Uitspraak d.d.
: 22 december 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2022, betreffende

[de betrokkene] B.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Hierbij is gevraagd om een proceskostenvergoeding en om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 december 2022. Namens de gemachtigde van de betrokkene zijn verschenen O. Acar en M. Kazem. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .
De enkelvoudige kamer heeft de zaak ter zitting verwezen naar de meervoudige kamer.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 100,- voor: “R395 – voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”. Deze gedraging zou zijn verricht op 2 februari 2021 om 20:53 uur op de Van Nijenrodestraat in ʼs-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert aan dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd. Er is daarom een beroep gedaan op artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv. Anders dan de officier van justitie stelt is bij voornoemde bepaling niet van belang wanneer de gedraging door de ambtenaar is geconstateerd, maar is bepalend het moment waarop het voertuig is geplaatst. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt ook dat artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv in het leven is geroepen om problemen in de verhaalsfeer voor verhuurbedrijven te kunnen ondervangen en onevenredige risico’s voor hen weg te nemen.
De gemachtigde verwijst naar een passage in de Kamerstukken II 1988/89, 20 329 nr. 9. p. 6. Deze luidt als volgt:
“Wij hebben niettemin oog voor de door de leden van de V.V.D.-fractie gesignaleerde problemen rond de verhuur van auto's voor een korte periode. Wij menen bij nadere overweging eventuele problemen in de verhaalsfeer voor de autoverhuurbedrijven te kunnen ondervangen door in artikel 8 te bepalen dat de beschikking door de officier wordt ingetrokken indien - kort gezegd - de verhuurder van een auto aantoont wie ten tijde van de gedraging de huurder was. Dit laatste dient te geschieden door overlegging van de aangegane huurovereenkomst. Wij menen dat bovenstaande «disculpatiemogelijkheid» eventuele onevenredige risico's voor de kentekenhouder/autoverhuurder zal wegnemen.”
Bij een tekstuele interpretatie van voornoemde bepaling kan slechts worden geconcludeerd dat met ‘ten tijde van de gedraging’ het moment van plaatsen wordt bedoeld, aldus de gemachtigde. Indien het gaat om het moment van waarneming, zou de tekst van de bepaling ‘ten tijde van constatering van de gedraging’ of ‘ten tijde van waarneming van de gedraging’ luiden.
De opvatting van de officier van justitie leidt verder tot praktische problemen in de verhaalsfeer voor verhuurders en tot schending van het verdedigingsbelang van huurders die de sanctie willen aanvechten. Bij de beoordeling van de gronden had de kantonrechter om aanvullende informatie kunnen verzoeken. Het verzoek om GPS-gegevens van het voertuig gaat hierbij in het algemeen te ver, maar in de onderhavige zaak blijkt uit de (bijgevoegde) gegevens dat het voertuig niet is verplaatst.
3. Volgens de advocaat-generaal wordt met ‘ten tijde van de gedraging’ het moment bedoeld waarop de gedraging wordt geconstateerd. Ter ondersteuning van deze stelling wijst de advocaat-generaal op jurisprudentie van het hof. Voor het betoog van de gemachtigde biedt de parlementaire geschiedenis ook geen aanknopingspunt. De wetgever had in 1988-1989 onmogelijk verhuurmodaliteiten als de onderhavige kunnen voorzien. Het voert daarom te ver om onder de disculpatiemogelijkheid van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv tevens situaties te verstaan waarin de huurperiode reeds is verstreken.
4. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld. Ook bevat het overzicht een verklaring van de ambtenaar dat het voertuig zodanig op het trottoir stond dat de doorgang voor voetgangers werd belemmerd.
5. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat het voertuig, een scooter, werd verhuurd volgens het free floating concept. Via een app op de smartphone is zichtbaar waar scooters (binnen het werkgebied) beschikbaar zijn. Degene die een scooter wil huren kan die scooter reserveren. De verhuur start op het moment dat de huurder bij de scooter is en in de applicatie op "start" drukt. De scooter gaat dan van het slot af en kan door de huurder worden gebruikt. Als de huurder de scooter niet meer wil gebruiken, plaatst hij de scooter (binnen het werkgebied) en drukt hij in de applicatie op "einde".
6. Het dossier bevat een afschrift van de reserveringsgegevens, de naam van de huurder, de huurprijs en de uitdraaien van ritgegevens van de onderhavige scooter. De eerste uitdraai is van een rit op 2 februari 2021 om 18:30. Het voertuig is hierbij om 18:36 in de Bruynestraat geplaatst. De volgende uitdraai is van een rit op 5 februari 2021 om 11:44 vanaf de Bruynestraat. Er zijn GPS-gegevens overgelegd. Daaruit kan worden afgeleid dat de scooter in de tussenliggende periode niet is verplaatst.
7. Artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was.”
8. De sanctie is met toepassing van artikel 5 opgelegd aan de betrokkene, op wiens naam het motorrijtuig in het kentekenregister was ingeschreven. Er is -onder verwijzing naar het arrest van het hof van 22 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5956- sprake van een schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst voor een termijn van ten hoogste drie maanden, te weten zes minuten. De huurovereenkomst eindigde op 2 februari 2021 om 18.36 uur. De ambtenaar heeft de gedraging vastgesteld op 2 februari 2021 om 20.53 uur. De scooter is tussen het einde van de huurovereenkomst en de vaststelling van de gedraging niet verplaatst.
9. De vraag ligt voor of de scooter ten tijde van de gedraging was verhuurd.
10. De uitleg die de gemachtigde aan de zinsnede "ten tijde van de gedraging" in artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv geeft komt erop neer dat de gedraging is verricht op het moment dat het voertuig ter plaatse is neergezet en daarna niet is verplaatst tot het moment waarop de ambtenaar de gedraging vaststelt.
11. Het hof stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat voor de vraag wanneer de gedraging is verricht, bepalend is het tijdstip waarop door de ambtenaar of op automatische wijze wordt vastgesteld dat de gedraging is verricht. Dit geldt ook voor situaties waarin een voertuig niet is verplaatst tussen het moment dat het voertuig ter plaatse is neergezet en het moment dat de ambtenaar de gedraging vaststelt. Het hof wijst op zijn jurisprudentie met betrekking tot de zogeheten venstertijden. In zaken waarin sprake is van een bord C1 met venstertijden heeft het hof geoordeeld dat de geslotenverklaring ook geldt voor bestuurders die het bord buiten de genoemde tijden zijn gepasseerd maar wier voertuig binnen de venstertijden binnen de geslotenverklaring stilstaand wordt aangetroffen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2021:5101). Het hof wijst verder op zijn jurisprudentie betreffende de oplegging van sancties in geval op verschillende tijdstippen wordt vastgesteld dat een voertuig verkeerd geparkeerd staat. Er is sprake van verschillende gedragingen. De omstandigheid dat het voertuig niet is verplaatst doet daaraan niet af (vgl. ECLI:NL:GHARL:2018:1778).
12. Voor het oordeel dat in het verband van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv een ander uitgangspunt heeft te gelden, heeft het hof geen aanknopingspunten kunnen vinden.
De door de gemachtigde genoemde passages uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wahv geven daar ook op geen enkele wijze blijk van. Het zijn meer algemeen geformuleerde uitgangspunten waarin wordt gewezen op de problemen in de verhaalsfeer voor verhuurbedrijven en de risico's die voor die bedrijven moeten worden weggenomen. Dat in de tekst van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv de zinsnede "ten tijde van de gedraging" is opgenomen en niet "ten tijde van de constatering van de gedraging of "ten tijde van de waarneming van de gedraging" is, dit in aanmerking nemende, dan ook niet van zodanig gewicht dat daarop de uitleg die de gemachtigde voorstaat kan worden gebaseerd.
13. Gelet hierop moet onder "ten tijde van de gedraging" in artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv, in lijn met de vaste jurisprudentie van het hof, worden verstaan "ten tijde van de vaststelling van de gedraging". In deze zaak is de gedraging op 2 februari 2021 om 20:53 uur vastgesteld. Op dat moment was geen sprake van een huurovereenkomst. Aan de betrokkene komt dus geen beroep op deze bepaling toe. Deze grond faalt.
14. Nu de gronden van de gemachtigde falen zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding is er niet.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, De Witt en Wijma in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.