ECLI:NL:RBZWB:2025:3991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
BRE 21/2443 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een Ziektewet-uitkering en de noodzaak voor een urenbeperking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om haar uitkering per 3 december 2020 te beëindigen, na een periode van arbeidsongeschiktheid van 52 weken. De rechtbank constateert dat het UWV onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres, die lijdt aan chronische rugklachten en andere medische problemen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en een psychiater als deskundige benoemd, die concludeert dat eiseres op de datum in geding ernstige beperkingen had in haar functioneren. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen urenbeperking is toegepast en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) moet worden aangepast. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de overschrijding van de redelijke termijn vaststelt en schadevergoeding toekent aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2443 ZW

uitspraak van 26 juni 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder,
gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn,
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid), verweerder in het verzoek tot schadevergoeding.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 2 november 2020 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 3 december 2020. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 28 april 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de toenmalige gemachtigde van eiseres (mr. M.J.M. van Rijsewijk), en de gemachtigde van het UWV.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen alsnog een fysiek onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) te laten verrichten en te reageren op de door eiseres in beroep overgelegde stukken.
Het UWV heeft vervolgens een rapportage van de verzekeringsarts b&b van 20 juli 2022 ingediend, waarin onder meer staat dat deze geen aanleiding ziet tot een fysiek onderzoek. Eiseres heeft op 17 oktober 2022 gereageerd op de door het UWV ingediende rapportage. In reactie daarop heeft het UWV op 30 november 2022 een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op 17 mei 2023 gesloten, nadat partijen is gevraagd of zij een nadere zitting wensen en daarop niet is gereageerd dan wel is aangegeven dat dat niet gewenst is.
1.6.
Op 11 augustus 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropent, omdat het onderzoek nog niet volledig is geweest. De rechtbank acht het noodzakelijk dat een psychiater als deskundige onderzoek verricht en daarvan schriftelijk verslag uitbrengt. De rechtbank heeft dr. [deskundige 1] (psychiater) als deskundige benoemd. Hij heeft op 24 april 2024 aan de rechtbank gerapporteerd.
Op 14 juni 2024 heeft eiseres op deze rapportage gereageerd. Het UWV heeft met de medische rapportage van 24 oktober 2024 gereageerd op het deskundigenrapport en daarbij een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 oktober 2024 overgelegd.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek op 26 mei 2025 gesloten, nadat partijen is gevraagd of zij een nadere zitting wensen en daarop niet is gereageerd dan wel is aangegeven dat dat niet gewenst is.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden
.Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV op een niet zorgvuldige wijze en op onvoldoende gronden heeft gesteld dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is per 3 december 2020.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiseres is werkzaam geweest als winkelmedewerkster voor 28 uur. Voor dat werk is zij op 15 oktober 2019 uitgevallen vanwege chronisch lage rugpijn. Het UWV heeft met ingang van 12 november 2019 aan eiseres een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiseres in staat is om passende arbeid te verrichten en daarmee meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen.
3.2.
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1.
De primaire verzekeringsarts [deskundige 2] heeft op 1 oktober 2020 een telefonisch spreekuur met eiseres gehouden en het dossier bestudeerd. Vanwege de coronacrisis vond het spreekuur telefonisch plaats.
De verzekeringsarts stelt dat eiseres ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. Hij concludeert dat er geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’ zoals beschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit), omdat eiseres niet aan de criteria voldoet. Wel acht de verzekeringsarts eiseres per toetsingsdatum van 14 oktober 2020 aangewezen op passende arbeid. Zij is beperkt op buigen, duwen/trekken, tillen, dragen, lopen, traplopen, zitten, staan en gebogen werken. Deze beperkingen baseert de verzekeringsarts op anamnese, eigen onderzoek en dossierstudie, met inachtneming van de discrepantie tussen de door eiseres ervaren klachten en de medisch geobjectiveerde afwijkingen. De verzekeringsarts ziet geen aanwijzing voor psychische problematiek. Eiseres functioneert op persoonlijk en sociaal niveau voldoende. Er is geen indicatie om een urenbeperking aan te nemen, omdat de beperkingen de klachten van eiseres ondervangen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van
20 oktober 2020.
4.2.
De verzekeringsarts b&b [deskundige 3] heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b ziet in de bezwaargronden geen aanleiding om de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML aan te passen.
De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat door de primaire verzekeringsarts werd verricht voor onzorgvuldig te houden. Dat er door de primaire verzekeringsarts geen fysiek spreekuur is gehouden hoeft aan de zorgvuldigheid van het onderzoek niet af te doen. Immers, de rug was reeds onderzocht en de informatie uit de curatieve sector bevestigde de onderzoeksbevindingen. Er waren geen nieuwe medische feiten die een hernieuwd medisch onderzoek noodzakelijk maakten. Er is na het verzekeringsgeneeskundige gesprek, aangevuld met de informatie van de behandelaar, voldoende duidelijkheid over de mogelijkheden tot functioneren zodat er geen indicatie is tot het verrichten van een expertise.
De geclassificeerde klachten worden in bezwaar bevestigd en overgenomen: rugpijn aspecifiek chronisch, dysmenorroe/hypo-oestrogene status en irritable bowel syndrome. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding de beperkingen, die naar de aard en omvang passen bij de vastgestelde medische stoornissen, voor onjuist dan wel onvolledig te houden. Er is in ruime mate rekening gehouden met de ervaren beperkingen gelet op het feit dat uit de medische informatie eigenlijk geen afwijkingen naar voren zijn gekomen. Eiseres heeft geen stukken van haar behandelaars ingebracht die twijfel geven aan de medische grondslag dan wel de aangenomen beperkingen.
4.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b niet zorgvuldig is geweest en dat als gevolg daarvan bij het bepalen van het arbeidsongeschiktheidspercentage onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen.
In verband met haar ernstige rugklachten heeft eiseres een traject ondergaan bij revalidatiecentrum Revant. Tijdens dit traject is geconcludeerd dat de klachten van eiseres het gevolg zijn van een somatische symptoom stoornis. Dit houdt in dat eiseres last heeft van lichamelijke klachten waarvoor geen fysieke of medische oorzaak gevonden kan worden. Hiervoor is eiseres doorverwezen naar de SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten) poli en een ergotherapeut.
Ter onderbouwing van haar beroepsgronden heeft eiseres de volgende medische stukken overgelegd. Eiseres stelt dat deze medische informatie in de beoordeling dient te worden betrokken:
- Het verslag van een GZ-psycholoog en revalidatiearts van Revant van 3 februari 2021.
- De verwijzing naar ergotherapie van 22 januari 2021.
- Het verslag van het intakegesprek bij een psychiater op de polikliniek Centrum voor Psychosomatiek van ETZ Tweesteden van 1 april 2021.
- Het verslag van psychodiagnostisch onderzoek van een GZ-psycholoog van [stichting] van 4 februari 2020.
- Een medicijnenoverzicht van 8 juli 2021.
Eiseres voert aan dat zij ten tijde van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling geen benutbare mogelijkheden had. Er is sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren.
Zo er wel sprake is van benutbare mogelijkheden, is eiseres van mening dat in de FML van 20 oktober 2020 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren die op het moment van onderzoek wel aanwezig waren. Ook is ten onrechte geen urenbeperking opgenomen. Aan de hand van de medische informatie zijn er volgens eiseres wel voldoende aanknopingspunten om conform de verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard Duurbelasting) een urenbeperking aan te nemen. Dat geldt voor alle indicatiegebieden: stoornis in de energiehuishouding (verminderde mogelijkheden tot recuperatie door de traumastoornis), preventief (licht verstandelijke beperking) alsmede verminderde beschikbaarheid (geplande behandeling op korte termijn bij eerstelijns psycholoog, mogelijk EMDR-therapie).
4.4.
In de medische rapportage van 10 maart 2022 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op voorstaande beroepsgronden. Gelet op de thans voorliggende medische informatie acht de verzekeringsarts b&b – gelet op het gegeven dat eiseres feitelijk opiaten gebruikt – een aanvullende beperking ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico aan de orde. Voor de lichamelijke belastbaarheid is de informatie van Revant volgens de verzekeringsarts b&b cruciaal. Hierin staat: ‘
De rug mag ook gewoon belast worden’. Juist uit deze informatie blijkt dus dat de rug normaal belastbaar is, terwijl er beroepsbeperkingen in de FML zijn opgenomen. Hoewel in de huidige beroepsfase de beperkingen in de rubrieken 3 tot en met 5 zouden moeten komen te vervallen, heeft de verzekeringsarts b&b toch – preventief – enkele zware beperkingen laten staan om aan de ervaren klachten tegemoet te komen. Anders dan de begeleidster van de [stichting] ziet de verzekeringsarts b&b in de thans voorliggende stukken geen beperkingen in het cognitief functioneren. Een actuele psychiatrische stoornis werd niet geobjectiveerd en er zijn geen gegevens uit een gevalideerd neuropsychologisch onderzoek waaruit beperkingen als gevolg van ziekte/gebrek komen vast te staan. De verzekeringsarts merkt met betrekking tot het psychodiagnostisch onderzoek tevens op dat geen validiteitstesten zijn verricht, zodat de uitkomst onbetrouwbaar wordt geacht.
De aangepaste beperkingen en belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van
14 februari 2022.
4.5.
Eiseres heeft vervolgens aanvullende (medische) stukken ingediend. Zo heeft eiseres een behandelplan van [psychologiepraktijk] van 24 maart 2022, een afsprakenoverzicht van [psychologiepraktijk] , een besluit van Baanbrekers van 16 maart 2021 dat zij is vrijgesteld van de verplichtingen uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet, een overzicht van contactmomenten met de huisarts en een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg van 27 oktober 2021 overgelegd.
4.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen alsnog een fysiek onderzoek door de verzekeringsarts b&b te laten verrichten en te reageren op de door eiseres in beroep overgelegde stukken.
4.7.
In de medische rapportage van 20 juli 2022 heeft de verzekeringsarts b&b [deskundige 4] overwogen dat in de rapportage van 10 maart 2022 is beschreven waarom beperkingen vervallen en waarom een lichamelijk onderzoek geen zin heeft. De aspecifieke rugklachten zijn psychogeen bepaald en afwijkingen van de rug zijn daarbij niet te vinden. De specialistische gegevens die uitgebreid in het dossier aanwezig zijn onderschrijven dit. Ook deze verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om opnieuw onderzoek te verrichten en eiseres op het spreekuur te zien om de belastbaarheid per datum in geding, 3 december 2020, nogmaals te beoordelen. De psychogene problematiek is bij de eerdere onderzoeken uitgebreid aan de orde geweest en andere gezichtspunten komen in bezwaar en beroep niet naar voren op grond waarvan alsnog besloten zou moeten worden om eiseres fysiek uit te nodigen.
4.8.
Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV met deze rapportage hetgeen tijdens de zitting is besproken volledig naast zich neerlegt. Zo wordt niet, althans zeer summier, gemotiveerd waarom wederom geen fysiek onderzoek is gedaan, terwijl tijdens de zitting naar voren is gekomen dat dit in deze situatie wel voor de hand liggend zou zijn. Verder rept de verzekeringsarts b&b met geen woord over de voorafgaand aan de zitting overgelegde medische informatie. Ter zitting is uitgebreid uiteengezet waarom eiseres van mening is dat op basis van de door de psycholoog gestelde diagnoses, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis, meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, waaronder een urenbeperking. Eiseres heeft weinig vertrouwen meer in het UWV.
4.9.
Het UWV heeft in deze gronden geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen.
4.10.
De rechtbank heeft onder meer in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, de medische informatie en het verhandelde ter zitting aanleiding gezien om een deskundige te raadplegen.
Dr. [deskundige 1] (psychiater) heeft op 24 april 2024 aan de rechtbank gerapporteerd.
Hij heeft eiseres op twee momenten zelf onderzocht, een heteroanamnese afgenomen, gebruik gemaakt van gevalideerde meetinstrumenten en kennisgenomen van de relevante externe stukken. Hij komt tot de conclusie dat thans en op de datum in geding sprake is van een lichte verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis en een ernstige somatisch symptoomstoornis. De ernst van de problematiek op de datum in geding was ernstiger dan thans. Verklaringen daarvoor zijn dat eiseres thans meer begeleiding krijgt en in een stabiele situatie zit waardoor er minder beroep op haar beperkte draagkracht wordt gedaan. Op de datum in geding was sprake van ernstige beperkingen in het functioneren op het conceptuele en het sociale domein alsmede van ernstige beperkingen in het omgaan met stress.
4.11.
Gelet op de bevindingen van de deskundige, stelt eiseres dat het UWV ten onrechte geen beperkingen heeft opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. En de verzekeringsarts b&b [deskundige 3] heeft ten onrechte de beperkingen in de rubrieken 3 tot en met 5 uit de FML – ten aanzien van de lichamelijke klachten – laten vervallen. Door de deskundige is bevestigd dat op de datum in geding sprake was een ernstige somatisch-symptoom stoornis. Eiseres blijft bij haar standpunt dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Eiseres verzoekt de rechtbank een onafhankelijke verzekeringsarts tot deskundige te benoemen, welke zich kan uitlaten over haar belastbaarheid. Eiseres heeft nog opgemerkt dat zij door een bedrijfsarts, ingeschakeld door de uitkeringsinstanties Baanbrekers, na de beëindiging van haar ZW-uitkering steeds volledig arbeidsongeschikt is geacht. Eiseres is ervan op de hoogte dat zulks een andere beoordeling betreft, maar dit laat wel de ernst van de situatie zien.
4.12.
Naar aanleiding van de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige heeft de verzekeringsarts b&b [deskundige 3] op 24 oktober 2024 gerapporteerd dat beperkingen opgenomen dienen te worden ten aanzien van:
  • deadlines en productiepieken;
  • voorspelbare werksituatie;
  • vaste bekende werkwijzen;
  • emotionele problemen van anderen hanteren;
  • eigen gevoelens uiten;
  • omgaan met conflicten;
  • samenwerken;
  • beroepsmatig vervoer;
  • doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klanten;
  • doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met patiënten;
  • zo nodig kunnen terugvallen op direct collega’s of leidinggevenden;
  • specifieke voorwaarden voor sociaal functioneren.
Ten aanzien van de beperkingen uit de rubrieken 4, 5 en 6 blijft de verzekeringsarts b&b bij het eerder gemotiveerde standpunt.
De aangepaste beperkingen en belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van
25 oktober 2024.
4.13.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van dr. [deskundige 1] is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige had de beschikking over alle relevante medische gegevens en heeft eiseres zelf onderzocht.
4.14.
De meest verstrekkende beroepsgrond van eiseres is dat zij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Daarom moet beoordeeld worden of eiseres ten tijde in geding voldoet aan de criteria van ‘geen benutbare mogelijkheden’. [1] De rechtbank overweegt dat er pas sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden' als de belanghebbende in een ziekenhuis of instelling is opgenomen, bedlegerig is, ADL-afhankelijk is en daarmee lichamelijk niet zelfredzaam, sterk wisselende mogelijkheden heeft of psychisch niet zelfredzaam is. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat hiervan geen sprake is en hebben op goede gronden een FML opgesteld.
4.15.
Ten aanzien van de vraag welke beperkingen gelden ten tijde in geding, overweegt de rechtbank het volgende.
Naar aanleiding van het deskundigenrapport van dr. [deskundige 1] heeft de verzekeringsarts b&b in de FML van 25 oktober 2024 beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van de psychische klachten van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b met die beperkingen de bevindingen van de deskundige voldoende verwerkt in de FML van 25 oktober 2024.
De deskundige heeft gelet op zijn expertisegebied geen uitspraken gedaan over de vraag of het UWV fysieke beperkingen vanwege de somatische symptoomstoornis en een urenbeperking had moeten aannemen.
Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid van eiseres stelt de rechtbank vast dat in de FML van 20 oktober 2020, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, in totaal 14 beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken 3 tot en met 5 van de FML. Tijdens de beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts b&b 10 van deze beperkingen laten vallen en de zwaarte van de overgebleven beperkingen in de rubrieken 3 tot en met 5 teruggebracht van (licht) beperkt naar de norm. Deze aanpassing van de FML heeft de verzekeringsarts b&b enkel gebaseerd op een vermelding (“De rug mag gewoon belast worden”) in de door eiseres in beroep overgelegde rapportage van Revant van 3 februari 2021. De opmerking van Revant over de rugbelasting staat weliswaar in de rapportage, maar is naar het oordeel van de rechtbank uit de context gehaald. Deze opmerking moet bekeken worden in het kader van de gehele rapportage. Revant concludeert daarin dat gesproken kan worden van SOLK, hetgeen later is geduid als een somatisch symptoomstoornis. Uit deze rapportage en de overige medische informatie blijkt dat er sprake is van een consistent beeld van pijnklachten waarbij ook bij het bepalen van de beperkingen rekening moet worden gehouden. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b hebben daarmee aanvankelijk ook rekening gehouden, mede op basis van hun eigen onderzoek en hun bevindingen neergelegd in de FML van 20 oktober 2020 waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van de 14 beperkingen in de rubrieken 3 tot en met 5 van deze FML.
De rechtbank overweegt verder ten aanzien van een urenbeperking het volgende. Eiseres wordt niet gevolgd in haar standpunt dat een urenbeperking op basis van verminderde beschikbaarheid, vanwege een nog op te starten behandeling waarvan de frequentie ook nog niet bekend was, zou moeten gelden. De rechtbank is wel van oordeel dat het UWV, in het licht van de Standaard Duurbelasting op de indicaties preventief en stoornis in de energiehuishouding, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen urenbeperking wordt toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan daarvoor wel aanknopingspunten. De door de rechtbank ingeschakelde deskundige dr. [deskundige 1] geeft weliswaar aan dat hij geen uitspraak mag doen over een urenbeperking, maar heeft wel overwogen dat ten tijde in geding sprake is van een ernstige somatisch symptoomstoornis. Daarnaast spreekt hij op grond van de persoonlijkheidsproblematiek van eiseres van sterke beperkingen in het verdragen van stress als gevolg van in aanleg zeer beperkte draagkracht in combinatie met hoge draaglast (blz. 15 van de psychiatrische rapportage). Wat betreft een verhoogde noodzaak tot recuperatie wijst de rechtbank op het feit dat dr. [deskundige 1] vermeldt dat eiseres een bovengemiddelde score behaalt op onder meer slaapproblemen (blz. 13). Slaapproblematiek en vermoeidheid worden ook al genoemd in de door eiseres overgelegde rapporten van de psychologen van Revant, MEE en [psychologiepraktijk] . Op preventief vlak speelt de licht verstandelijke beperking van eiseres een rol. Ten aanzien van het mogelijk overschrijden van eigen grenzen is in het rapport van de psycholoog van Revant de manier waarop eiseres met haar lichaam omgaat beschreven als ‘onbegrensd, doorgaan met pieken en dalen’. Ten slotte wordt in nagenoeg alle overgelegde rapporten, ook in de rapportage van dr. [deskundige 1] , de onderliggende kwetsbaarheid van eiseres beschreven vanwege de zeer schadelijke invloed van de omstandigheden uit haar jeugd. Aan het voorgaande mocht het UWV in het kader van de vraag of een urenbeperking op preventieve of energetische gronden moet worden toegepast niet zomaar voorbij gaan.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest, dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat de FML dient te worden aangepast conform voorgaande overwegingen.
4.17.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het arbeidskundige deel.
Is de redelijke termijn overschreden?
5. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.1.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsprocedure niet langer mogen duren dan twee jaar, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
5.2.
De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en de termijn eindigt op het moment van de uitspraak. Het UWV heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 10 november 2020. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure uiterlijk 10 november 2022 moeten zijn afgerond met een uitspraak over het beroep van eiseres. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 10 november 2020 tot de datum van deze uitspraak zijn vier jaren en ruim 7 maanden verstreken. De redelijke termijn is dus met twee jaren en ruim 7 maanden overschreden.
5.3.
In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. Eiseres heeft daarom recht op een immateriële schadevergoeding van € 3.000,-.
5.4.
Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De bezwaarfase heeft niet onredelijk lang geduurd, maar de beroepsfase wel. Dit neemt niet weg dat de overschrijding van de redelijke termijn ook deels aan het UWV is toe te rekenen. De rechtbank was namelijk door de stellingname van het UWV genoodzaakt een deskundigenonderzoek te laten verrichten. De daarmee gepaard gaande overschrijding van de termijn wordt toegerekend aan het UWV. [3] De rechtbank acht het daarom redelijk dat de immateriële schadevergoeding van € 3.000,- voor de helft voor rekening van het UWV en voor de helft voor rekening van de Staat komt. De rechtbank merkt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond gelet op rechtsoverweging 4.13. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien nu onderzoek nodig is door de verzekeringsarts b&b naar de noodzaak voor en omvang van een urenbeperking. Daarnaast dienen in een FML de beperkingen zoals die volgen uit rechtsoverweging 4.13 te worden vastgelegd.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
6.2.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
6.3.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
6.4.
Het UWV en de Staat zullen ook elk voor de helft worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres voor verleende rechtsbijstand in verband met het verzoek om schadevergoeding. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 226,75 (1 punt voor het indienen van het schadeverzoek met een wegingsfactor van 0,25 [4] ). De betreffende kosten komen daarmee ten laste van het UWV voor een bedrag van € 113,37 en ten laste van de Staat voor een bedrag van € 113,38.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 28 april 2021;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, de dag dat daarop is beslist een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500,-;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.380,87;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 26 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via "Formulieren en inloggen" op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

Voetnoten

1.Artikel 2 van het Schattingsbesluit.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:568).
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2978.
4.Uitspraak van de Hoge Raad van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567