ECLI:NL:RBZWB:2025:3552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
23/4078
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering na herhaalde aanvraag door eiseres met autisme en angststoornis

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2025, in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), werd de herhaalde aanvraag van eiseres voor een Wajong-uitkering behandeld. Eiseres, geboren in 1994, heeft een autisme spectrum stoornis (ASS) en een angststoornis. Het UWV had eerder al twee keer geweigerd om haar een uitkering toe te kennen. De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had geweigerd om terug te komen op deze eerdere besluiten na de nieuwe aanvraag van eiseres in 2022. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geweigerd, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigden. Eiseres had in 2013 en 2019 al aanvragen gedaan die waren afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de eerdere besluiten onherroepelijk waren geworden. De rechtbank stelde vast dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres op haar 18e verjaardag was, en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat haar situatie sindsdien was veranderd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de weigering van het UWV om haar een Wajong-uitkering te verstrekken in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/4078 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV, kantoor Eindhoven).

Samenvatting

1. Het UWV heeft in het verleden al twee maal geweigerd om aan eiseres een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Deze uitspraak gaat over de weigering van het UWV om, na een nieuwe aanvraag van eiseres, terug te komen op die weigering. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht (opnieuw) heeft geweigerd een Wajong-uitkering te verstrekken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht heeft geweigerd aan eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2 staan de feiten en omstandigheden die aan deze zaak vooraf gingen. Onder 3 staat het procesverloop van deze zaak. Onder 4 staat het wettelijk kader. Onder 5 en 6 zijn de standpunten van het UWV en eiseres opgenomen. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 7. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen: heeft het UWV terecht geweigerd om terug te komen op eerdere besluiten van 16 augustus 2013 en van 31 oktober 2019. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Wat aan deze beroepszaak vooraf ging

2. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1994, heeft een autisme spectrum stoornis (ASS) en een angststoornis.
2.1.
Eiseres heeft in 2013 voor de eerste keer een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Deze aanvraag is door het UWV met het besluit van 16 augustus 2013 afgewezen omdat eiseres in staat werd geacht om met gangbare arbeid meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard en daartegen is geen beroep ingesteld.
2.2.
In 2018 heeft eiseres voor de tweede keer een Wajong-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is door het UWV met het besluit van 17 februari 2019 afgewezen omdat geen sprake is van een situatie waarin het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt, als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Dit besluit is met het besluit op bezwaar van 31 oktober 2019 – zij het met een andere motivering –gehandhaafd en daartegen is geen beroep ingesteld.
2.3.
Op 18 juli 2022 heeft eiseres voor de derde keer een Wajong-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 17 augustus 2022 (primair besluit) heeft het UWV opnieuw geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Het UWV stelt dat er geen aanleiding is om terug te komen op het eerdere besluit. Met het bestreden besluit van 22 juni 2023 is het UWV hierbij gebleven.

Procesverloop bij de rechtbank

3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. A.P.J. de Mijs als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Medische beoordeling van het UWV
5.1.
Aan het in het bestreden besluit neergelegde standpunt heeft het UWV rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en het verslag van de hoorzitting op 6 juni 2023. Hij heeft gerapporteerd dat de medische situatie en belastbaarheid van eiseres niet is gewijzigd, vergeleken met de situatie in 2018. Er is geen aanleiding om op grond van het huidige onderzoek aan te nemen dat er sprake is van een toename van beperkingen. Hij heeft gerapporteerd dat eiseres al jaren psychische klachten heeft. Dat een andere diagnose wordt gesteld (autistische burn-out) wijzigt niet de klachten die eiseres in het verleden (op haar 18e verjaardag en in de vijf jaar daarna) heeft genoemd, noch de belemmeringen die eerder zijn genoemd en beschreven. Belemmeringen worden individueel bepaald. De overgelegde medische informatie heeft betrekking op de periode die ligt na de zogeheten Amber-periode.
6.
Standpunt eiseres
6.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Zij stelt dat haar medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld, dat zij niet vier uur per dag belastbaar is en dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft. De ernst van haar medische situatie is onderschat en de gevolgen van de autistische burn-out zijn onvoldoende meegewogen. Eiseres stelt dat er op grond van nieuwe medische gegevens en toegenomen beperkingen binnen vijf jaar uit dezelfde ziekteoorzaak aanleiding is voor herziening van eerdere beslissingen.
6.2.
Eiseres stelt aanvullend dat zij vanaf 2018 kampt met een autistische burn-out. Er is sprake van een nieuw inzicht dat nieuw licht werpt op haar medische toestand en haar beperkingen bij de tweede Wajong-aanvraag. De gevolgen van de autistische burn-out zijn bij de beoordeling van die aanvraag niet meegenomen. De specifieke kenmerken daarvan waren toen nog niet bekend. Achteraf zijn de behandelaars tot het inzicht gekomen dat sprake was van een autistische burn-out met een aantal specifieke gevolgen, zoals cognitieve achteruitgang en toename van prikkelgevoeligheid, die eerder niet werden herkend. Het is aannemelijk dat eiseres met het volgen van haar opleiding te veel van haar capaciteiten heeft gevraagd, waardoor zij is uitgevallen. Bij de derde aanvraag zijn deze gevolgen ook niet meegenomen.
De vraag is of eiseres jonggehandicapte is op grond van artikel 1a:1 eerste lid, aanhef en onder b van de Wajong (de studerende). Ten onrechte heeft het UWV dit niet beoordeeld.
Verder wijst eiseres erop dat de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling van de tweede aanvraag verdergaande beperkingen heeft gesteld, maar deze ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling van de eerste aanvraag. Dit moet volgens eiseres alsnog hersteld worden.
7.
Omvang van het geschil
7.1.
Volgens vaste rechtspraak moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere afwijzing van die uitkering (herhaalde aanvraag) worden beoordeeld naar zijn strekking. Met een aanvraag kan worden beoogd:
  • dat wordt teruggekomen van het eerdere besluit, met ingang van de datum waarop dat besluit zag (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb),
  • dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) of
  • dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
7.2.
Nu in 2013 en in 2019 al een Wajong-beoordeling is gedaan, is het UWV er terecht van uitgegaan dat sprake is van een herhaalde aanvraag. De destijds genomen besluiten over het recht op uitkering op grond van de Wajong 2010 en de Wajong 2015 zijn onherroepelijk geworden en de inhoud van die besluiten staat dus vast.
7.3.
Het UWV heeft bij het bestreden besluit beoordeeld of er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden om terug te komen op de eerdere weigering (artikel 4:6 Awb) en of sprake was een duuraanspraak.
7.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde bevestigd dat geen beroep wordt gedaan op de Wet Amber. Het beroep is gericht tegen de weigering om terug te komen op het besluit van 31 oktober 2019 (2e weigering op grond van de Wajong 2015) en subsidiair tegen de weigering om terug te komen op het besluit uit 2013 (1e weigering op grond van de Wajong 2010).
8.
Datum in geding (jonggehandicapt op 18e verjaardag of na studie?)
8.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wat de datum in geding is, oftewel: per welke datum moet de arbeidsongeschiktheid worden beoordeeld? Daarbij is van belang op welke datum eiseres mogelijk als jonggehandicapte in de zin van de Wajong zou kunnen worden aangemerkt: op haar 18e verjaardag (artikel 1a:1 van de Wajong onder a) of tijdens of kort na haar studie (artikel 1a:1 van de Wajong onder b). Eiseres werd 18 jaar op [geboortedag] 2012 en heeft tot en met 2018 gestudeerd.
8.2.
In artikel 1a:1 van de Wajong zijn er twee doelgroepen voor jonggehandicapten. De eerste doelgroep (onder a) ziet op jongeren die op de dag waarop zij achttien jaar worden als gevolg van ziekte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
De tweede doelgroep (onder b) ziet op jongeren die (kortgezegd) tijdens of binnen zes maanden na afronden van hun studie als gevolg van ziekte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
8.3.
Voor beide groepen geldt op grond van het tweede lid een zogeheten Ambertermijn van vijf jaar. Iemand kan alsnog jonggehandicapte worden als hij of zij binnen vijf jaar alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft op grond van dezelfde oorzaak als die op grond waarvan eerder beperkingen werden ondervonden.
8.4.
Voor de vraag tot welke doelgroep iemand behoort is bepalend de dag waarop voor het eerst beperkingen als gevolg van ziekte worden ondervonden, de zogeheten ‘eerste arbeidsongeschiktheidsdag’. Als er op de 18e verjaardag beperkingen als gevolg van ziekte worden ondervonden, is artikel 1a:1, eerste lid, onder a, van de Wajong van toepassing. Als die beperkingen voor het eerst tijdens (of binnen zes maanden na) studie worden ondervonden, is artikel 1a:1, eerste lid, onder b, van de Wajong van toepassing.
8.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] kan slechts sprake zijn van één eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Dat is de dag waarop voor het eerst sprake is van beperkingen ten gevolge van ziekte. Een uitzondering daarop is alleen mogelijk als zich na het achttiende jaar een andere ziekte openbaart, die voor het eerst tijdens studie tot beperkingen leidt. Dan is er dus sprake van een andere ziekteoorzaak.
8.6.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting betoogd dat hij het niet eens is met deze jurisprudentie van de CRvB, omdat hij de onderbouwing daarvan niet juist vindt. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om anders te oordelen dan de CRvB en schaart zich achter dat oordeel en de motivering daarvan.
8.7.
Bij de beoordeling in 2013 is vastgesteld dat eiseres op haar 18e verjaardag al beperkingen voor arbeid ondervond als gevolg van haar autisme. Hieruit volgt dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag [geboortedag] 2012 was.
8.8.
Eiseres stelt dat haar beperkingen in de jaren daarna – tijdens haar studie – zijn toegenomen, maar zoals ter zitting door de gemachtigde is erkend was daarbij geen sprake van een andere ziekteoorzaak. De ‘autistische burnout’ waar tijdens haar studie sprake van was kwam immers voort uit haar autistische stoornis. De stelling van eiseres dat sprake is van een (nieuwe) eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 2018 tijdens de studie slaagt dan ook niet.
8.9.
Dit betekent dat de datum in geding, waarop de arbeidsongeschiktheid van eiseres moet worden beoordeeld, [geboortedag] 2012 is. De Amber-periode loopt dan tot [geboortedag] 2017.
9.
Nieuwe feiten of omstandigheden (artikel 4:6 Awb)
9.1.
Eiseres heeft bij haar aanvraag in 2022 nieuwe (medische) stukken overgelegd, maar de rechtbank constateert dat die geen betrekking hebben op haar situatie in 2012. Dit betekent dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden waarin het UWV aanleiding had moeten zien om terug te komen op de besluiten van 2013 of 2019 over haar recht op Wajong-uitkering per [geboortedag] 2012.
9.2.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b in 2019 verdergaande beperkingen heeft gesteld dan in 2013 waren aangenomen, maar dat dit ten onrechte niet heeft geleid tot een aanpassing van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) die in 2013 was opgesteld. De rechtbank overweegt dat dit een argument is dat destijds al had kunnen worden aangevoerd in een bezwaar- of beroepsprocedure. Volgens vaste rechtspraak kan dit dan ook niet worden aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
10.
Evident onredelijk?
Tot slot ziet de rechtbank in wat door eiseres is aangevoerd ook geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Van aperte onjuistheden in de besluitvorming van het UWV is niet gebleken. Ook hebben de verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b in hun rapportages inzichtelijk gemotiveerd dat niet is gebleken dat de eerdere besluitvorming onjuist was.
11.
Herziening voor de toekomst (duuraanspraak)
Met betrekking tot het verzoek om herziening voor de toekomst (beroep op een duuraanspraak) overweegt de rechtbank dat een recht op Wajong-uitkering uitsluitend zou kunnen voortvloeien uit een vastgestelde arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wajong per [geboortedag] 2012. Nu daarvan geen sprake is, komt eiseres ook geen beroep toe op herziening voor de toekomst. Het UWV heeft dit dus terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om haar een Wajong-uitkering te verstrekken in stand blijft.
12.1.
Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 juni 2025 gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:6
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
Artikel 1a:1, eerste lid (instroom vanaf 2015)
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a:1, vierde lid
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Artikel 2.3 (instroom 2010 tot en met 2014)
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
3. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, is artikel 3:3, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a, eerste lid Geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

2.Zie ECLI:NL:CRVB:2018:1964 (Wajong 2010) en ECLI:NL:CRVB:2025:20 (Wajong 2015).