Uitspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats 1] ( Portugal ), belanghebbende,
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
Beoordeling
- Belanghebbende stond vanaf 2007 ingeschreven in Spanje en beschikte daar over een ruime woning, bankrekeningen en een auto. Vanaf 1 juni 2016 beschikte hij over een woning, bankrekening en een auto in Portugal .
- Uit de brief van de advocaat van belanghebbende aan Justitie (zie 3.4) blijkt dat de advocaat meende dat inschrijving van belanghebbende in de BRP vereist was voor het vrijwillig uitzitten van de detentie. De rechtbank acht aannemelijk dat dat dan ook de enige reden is geweest voor belanghebbende om zich per 30 januari 2015 in Nederland in te schrijven en dat het zijn bedoeling was het verblijf in Nederland te beperken tot de periode van detentie. Daarmee is in overeenstemming dat belanghebbende en [ex-echtgenote] in 2015 geen woning hebben gekocht en ingericht maar zich hebben beperkt tot de huur (via [B.V. 1] ) van een gemeubileerde woning en na het einde van de detentie de huur hebben opgezegd en Nederland meteen hebben verlaten.
- Er zijn geen aanwijzingen dat belanghebbende vóór 30 januari 2015 regelmatig in Nederland, al dan niet bij [ex-echtgenote] , verbleef of dat hij over de woning van [ex-echtgenote] in [plaats 4] kon beschikken als ware het zijn woning. Uit het overzicht van pinbetalingen blijkt dat belanghebbende in maart, april, augustus en september 2014 een of enkele dagen in [plaats 4] is geweest en in januari 2015 een dag in Amsterdam. Dat zijn beperkte perioden die de rechtbank niet ongebruikelijk acht voor een niet-inwoner die familie heeft in Nederland en een relatie met een inwoner van Nederland. De rechtbank acht aannemelijk dat de latere pinbetalingen, onder meer in [plaats 3] , samenhangen met de (voorbereiding van) de detentie. In 2018 zijn er helemaal geen pinbetalingen in Nederland geweest.
- Het is aannemelijk dat belanghebbende in 2015/2016 tijdelijk een tandarts en apotheek had vanwege het tijdelijke verblijf in Nederland voor detentie. Voor de stelling in het woonplaatsrapport “het is niet onwaarschijnlijk dat hij nog altijd onder behandeling is bij zijn (toenmalige) Nederlandse tandarts” is geen enkel bewijs geleverd.
- De omstandigheid dat de dochter van belanghebbende in Nederland woonde en dat belanghebbende daar een goede relatie mee had, zegt niets over zijn band met Nederland als zodanig.
- Belanghebbende beschikte over bankrekeningen in Spanje , Portugal , Zwitserland en Zuid-Afrika en over credit cards van de rekeningen in Zwitserland . Daarnaast beschikte hij over een Nederlandse bankrekening op naam van de dochter. Het is niet aannemelijk geworden dat die Nederlandse bankrekening meer dan incidenteel werd gebruikt.
- Belanghebbende vloog veel via Schiphol maar er zijn geen aanwijzingen dat hij dat combineerde met een verblijf in Nederland.
- Belanghebbende had weliswaar nog een zakelijk belang in Nederland als aandeelhouder van [B.V. 1] waarin een zorgkantoor werd gedreven, maar hij was geen bestuurder van [B.V. 1] en er is geen enkele aanwijzing dat hij zich inhoudelijk met het beleid van die BV bemoeide.
- Er zijn ook geen aanwijzingen dat belanghebbende zich inhoudelijk bemoeide met of zeggenschap had over het beleid van de in 3.5 genoemde stichtingen.
- De Daimler (zie 3.22) bezat belanghebbende kennelijk al toen hij in 2007 Nederland metterwoon verliet. Uit het gegeven dat hij die auto in 2013 op naam heeft gezet van [bestuurder B.V. 1] en daarna de dochter en pas in 2016 heeft verkocht, leidt de rechtbank af dat belanghebbende aan die auto gehecht was. Dat hij die auto na 2007 nog heeft gebruikt is echter niet aannemelijk geworden. Aan het gegeven dat belanghebbende lid is gebleven van de [club] in Nederland hecht de rechtbank weinig belang omdat er geen aanwijzingen zijn dat hij in het kader van dat lidmaatschap daadwerkelijk enige activiteiten heeft ontplooid.
- Ook de overige door de inspecteur aangehaalde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om aannemelijk te achten dat de band van belanghebbende met Nederland in de jaren 2015 en 2016 zodanig was dat hij in Nederland woonde.
“Agreement of sale and / or transfer (beneficial ownership of) assets”blijkt niet dat de lening onzakelijk is of dat bij het aangaan ervan vaststond dat belanghebbende het bedrag niet zou terugbetalen. Belanghebbende heeft het bedrag ook feitelijk terugbetaald. De artikelen 9, 11 en 12 van de Agreement bevatten bovendien bepalingen over rentevergoeding en een aflossingsverplichting die ook tussen derden zouden kunnen worden overeengekomen. Daarom is het beroep betreffende de verliesvaststellingsbeschikking 2018 ongegrond.