Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[naam]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 226,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rechts inhalen op de A27 te Hank op 10 februari 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 13 mei 2025 heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, aangevoerd dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn. De zittingsvertegenwoordiger, mr. I.M.E. van der Meijden, heeft echter betoogd dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er aanleiding was voor een matiging van 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De boete werd daarom terecht opgelegd aan de kentekenhouder. Echter, omdat de redelijke termijn was overschreden, werd de boete met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en de proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 453,50.