ECLI:NL:GHARL:2020:8844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
Wahv 200.244.937/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Werdmüller von Elgg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de motivering van sancties aan kentekenhouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 10 juli 2018 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B. de Jong LLB., had hoger beroep ingesteld tegen een sanctie die aan hem was opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De sanctie van € 140,- was opgelegd omdat de betrokkene als kentekenhouder gebruik had gemaakt van een busbaan, wat volgens de officier van justitie een overtreding was. De gemachtigde voerde aan dat de beslissing van de officier van justitie ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat deze geen rekening had gehouden met de financiële omstandigheden van de betrokkene. Het hof oordeelde dat de kantonrechter dit gebrek had miskend en dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk was gemotiveerd. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond. Het hof wijzigde de pleeglocatie van de overtreding naar N207 te Woubrugge en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De zaak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij het opleggen van sancties en de toepassing van artikel 5 van de Wahv, dat bepaalt dat een sanctie alleen aan de kentekenhouder mag worden opgelegd als er geen reële mogelijkheid is om de identiteit van de bestuurder vast te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.244.937/01
CJIB-nummer
: 209752272
Uitspraak d.d.
: 29 oktober 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2018, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is B. de Jong LLB., kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene heeft onder meer aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie berust op een ondeugdelijke motivering. De officier van justitie heeft namelijk overwogen dat de Wahv er niet in voorziet om rekening te houden met de financiële omstandigheden van de betrokkene, terwijl de officier van justitie wel degelijk de bevoegdheid heeft om sancties te matigen op grond van de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, waaronder de financiële omstandigheden. Dit gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd. De kantonrechter heeft dit miskend.
2. Onder verwijzing van het arrest van het hof van 26 juni 2019 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:5328), waarin de gemachtigde eveneens als professioneel rechtsbijstandsverlener optrad, overweegt het hof dat de beslissing van de officier van justitie in het onderhavige geval niet deugdelijk is gemotiveerd en dat in dit geval geen toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb. De kantonrechter heeft dit niet onderkend.
3. Voorgaande houdt in dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond zal verklaren en ook die beslissing zal vernietigen. Vervolgens staat het beroep tegen de inleidende beschikking ter beoordeling.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 140,- voor: “als weggebruiker gebruik maken van busbaan of -strook aangeduid met: lijnbus”(feitcode R622a). Deze gedraging zou zijn verricht op 4 augustus 2017 om 19.17 uur op de Provincialeweg N207 in Rijnsaterwoude met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
5. De gemachtigde voert aan dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. Artikel 5 van de Wahv is niet bedoeld voor situaties als de onderhavige, waarbij het niet mogelijk was om een staandehouding te verrichten. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 5 van de Wahv blijkt dat dit artikel in het leven is geroepen voor situaties waarbij in het geheel geen ambtenaar aanwezig is. Genoemd worden de constateringen met behulp van technische middelen en parkeerovertredingen. Uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt niet dat wanneer de ambtenaar in burger is gekleed, in privétijd is of de verkeerssituatie het niet toelaat, artikel 5 van de Wahv mag worden toegepast. Er is dan namelijk wel een ambtenaar aanwezig. Omdat in deze zaak geen sprake is van een parkeerboete of een constatering met behulp van technische middelen, kan artikel 5 van de Wahv niet worden toegepast en kan de inleidende beschikking niet in stand blijven.
6. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
7. Het hof volgt de gemachtigde niet in zijn standpunt dat uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat artikel 5 van de Wahv alleen bedoeld is voor situaties waarbij de gedraging met behulp van technische middelen is geconstateerd of bij een parkeerovertreding. De voorbeelden in de totstandkomingsgeschiedenis waar de gemachtigde dit standpunt op baseert houden geen limitatieve opsomming in. Dit betekent dat ook in situaties, anders dan de genoemde voorbeelden, een sanctie aan de kentekenhouder kan worden opgelegd zonder dat voorafgaande staandehouding heeft plaatsgevonden. Daarbij is het uitgangspunt, zoals onder 6. is uitgelegd, dat slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, de sanctie aan de kentekenhouder mag worden opgelegd.
8. In het zaakoverzicht staat vermeld dat de ambtenaar niet de mogelijkheid had om de bestuurder staande te houden, omdat hij in vrije tijd was. Uit een aanvullend proces-verbaal van 6 november 2018 blijkt voorts dat de ambtenaar in zijn privé voertuig reed.
9. Uit de verklaring van de ambtenaar volgt dat hij de bestuurder niet heeft staande gehouden, omdat hij de gedraging buiten diensttijd heeft geconstateerd en op dat moment met een privé voertuig reed. Dit houdt doorgaans in dat middelen tot staandehouding, zoals een stoptransparant of optische- en geluidssignalen, niet voorhanden zijn. Dat dit in dit geval anders is en er geen deugdelijke reden was om af te zien van staandehouding van de bestuurder is niet gebleken. Aldus mocht de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Het verweer van de gemachtigde wordt dan ook verworpen.
10. De gemachtigde heeft verder aangevoerd dat de gedraging niet kan worden vastgesteld. Aan de vaststelling van de gedraging ligt geen ambtsedige verklaring ten grondslag, terwijl de gedraging door de betrokkene wordt betwist. Verder heeft de gemachtigde aangevoerd dat er op de genoemde pleeglocatie, de N207 in Rijnsaterwoude, geen lijnbusstrook aanwezig is. Voor zover het hof meegaat in het voorstel van de advocaat-generaal tot wijziging van de pleeglocatie, is sprake van een busbaan, aangeduid met bebording. Dat betreft de gedraging behorend bij feitcode R599a:“gebruik maken van een uitsluitend voor lijnbussen bestemde rijbaan of rijstrook als bestuurder van een motorvoertuig, niet zijnde een lijnbus (bord F13).” Daarbij hoort een lager sanctiebedrag.
11. De Wahv stelt niet de eis dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedige verklaring ten grondslag ligt.
12. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast - voor zover relevant - de volgende verklaring:
“Ik zag dat het genoemde voertuig mij vervolgens rechts inhaalde over de lijnbusbaan. (…)
Overtreden artikel: 62 jo. 81 RVV 1990.”
13. In het aanvullende proces-verbaal van 6 november 2018 heeft de ambtenaar het volgende verklaard:
“Ik zag dat ik op het proces-verbaal als pleeglocatie had genoteerd, Provincialeweg N207, Rijnsaterwoude in de gemeente Kaag en Braassem. Ik zag dat ik geen hectometerpaal had genoteerd. Ik zag dat de bovenstaande gegevens niet geheel correct genoteerd waren in het proces-verbaal. Ik heb via www.hmpaal.nl, de juiste locatiegegevens opgezocht via het nummer van de hectometerpaal. De overtreding was namelijk begaan ter hoogte van hectometerpaal 42.2 op de provinciale weg N207, Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem. De pleeglocatie betreft dus niet Rijnsaterwoude, maar Woubrugge.
Ik verbalisant rijd dagelijks over de genoemde weg. Het was mij dus ook bekend dat er wegwerkzaamheden waren tijdens die periode op de N207, tussen Alphen aan den Rijn en Leimuiden. De locatie waar de overtreding is begaan was op dat moment al afgerond. Men heeft van een rijstrook twee rijstroken gemaakt. De rechter rijstrook is aangegeven als busbaan. Beide banen worden gescheiden door middel van een doorgetrokken streep en op de busbaan zelf staat ook de tekstverwijzing als busbaan.
Ik kan mij nog goed herinneren dat ik genoemd voertuig in mijn achteruitkijkspiegel aangereden zag komen. Ik zag dat hij duidelijk met hogere snelheid reed omdat hij snel naderde. Ik zag dat genoemd voertuig mij rechts inhaalde, via de busbaan. Nadat hij mij had ingehaald reed hij direct terug vanaf de busbaan de juiste rijbaan op. Vervolgens zag ik dat een auto die voor mij reed op dezelfde wijze werd ingehaald door het betreffende voertuig."
14. Uit de verklaring van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd, volgt genoegzaam dat hij heeft waargenomen dat de betrokkene hem rechts inhaalde en daarbij gebruik maakte van de lijnbusbaan. De gedraging is echter niet verricht op de in de inleidende beschikking genoemde locatie maar in Woubrugge.
Het hof kan de gemachtigde niet volgen in zijn stelling dat sprake is van de gedraging behorende bij feitcode R599a. De lijnbusbaan is, zo volgt uit de verklaring van de ambtenaar, niet aangeduid met een bord F13 van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, maar op de strook is de aanduiding "lijnbus" aangebracht. Daarmee is artikel 81 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 overtreden. Aldus kan worden vastgesteld dat de gedraging behorend bij feitcode R622a is verricht.
15. Gelet op het voorgaande zal het hof, nu het beroep slechts op dit punt gegrond wordt geacht, de pleeglocatie in de inleidende beschikking wijzigen.
16. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie, gegrond en vernietigt die beslissing;
wijzigt de inleidende beschikking in zoverre, dat de pleeglocatie komt te luiden: “N207 te Woubrugge”;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Werdmüller von Elgg als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.