ECLI:NL:RBZWB:2025:3314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/10425
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag Bpm en de toekenning van immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 4.926 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en onderzoekt of de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod, of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur het mandaatverbod niet heeft geschonden en dat de naheffingsaanslag niet te hoog is. Wel heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500, omdat de redelijke termijn van twee jaar met afgerond zes maanden is overschreden. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur en de Staat ieder een deel van deze schadevergoeding moeten betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.926 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V., en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is, en tenslotte of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het mandaatverbod niet geschonden en is de naheffingsaanslag niet te hoog. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende heeft wel recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz A klasse A45 S AMG 4Matic+ met [VIN-nummer] (de auto) en een bedrag aan Bpm voldaan van € 5.946.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport van [taxateur] met datum 17 maart 2022 gevoegd. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 47.500, gebaseerd op een vergelijking met vier referentievoertuigen met een gemiddelde vraagprijs van € 73.000 verminderd met een handelsinkoopmarge van 35%. De taxateur heeft een schadebedrag van € 17.306,65 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 32.500 [1] .
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 31 maart 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 60.380, gebaseerd op een koerslijst van AutotelexPro. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens en overeenkomstig de bevindingen in het rapport van DRZ bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 10.872. Met dagtekening 11 november 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.926.

Overwegingen

Mandaatverbod
4. Belanghebbende stelt dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat de kennisgeving en mededeling naheffingsaanslag zijn ondertekend door drs. [naam 1], maar dat mag worden aangenomen dat deze persoon, als algemeen directeur van de afdeling Centrale Administratieve Processen (CAP), niet zelf betrokken is geweest bij het opstellen van deze stukken. Volgens belanghebbende kan daarom niet worden uitgesloten dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door dezelfde persoon die ook de naheffingsaanslag heeft opgelegd, waardoor de mogelijkheid bestaat dat geen zorgvuldige heroverweging van de navorderingsaanslag heeft plaatsgevonden.
4.1.
Het mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. [2] Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in de bezwaarprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt. De heroverweging in de bezwaarprocedure moet dan door een ander worden gedaan dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Het gaat hier om een essentieel voorschrift bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen. [3]
4.2.
De uitspraak op bezwaar is ondertekend door [naam 2] . De inspecteur heeft in zijn stuk van 14 april 2025 onweersproken gesteld en met schriftelijke stukken nader onderbouwd dat de behandelaar van de kennisgeving en de mededeling naheffingsaanslag een werknemer met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ is en de behandelaar van de naheffingsaanslag een werknemer met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 2] ’. De gebruikersnaam bestaat uit de eerste vier letters van de achternaam en de eerste letter van de voornaam van een werknemer. Gelet hierop kan geen van de genoemde gebruikersnamen van [naam 2] zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat hij niet in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar.
Historische nieuwprijs
4.3.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 99.065 bedraagt. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen en stelt de historische nieuwprijs vast op € 99.065.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.4.
De bewijslast voor de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende. Belanghebbende doet een beroep op het door zijn taxateur uitgevoerde marktonderzoek ter vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Nog daargelaten of in dit geval op grond van artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm de handelsinkoopwaarde kan worden vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek, is de door belanghebbende betoogde handelsinkoopwaarde naar het oordeel van de rechtbank niet bruikbaar. De handelsinkoopmarge van 35% is niet onderbouwd. Ook is niet onderbouwd in hoeverre de referentieauto’s vergelijkbaar zijn en in hoeverre rekening is gehouden met verschillen tussen de referentieauto’s en de auto van belanghebbende. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en stelt de handelsinkoopwaarde van de auto vast op € 60.380, zoals door de inspecteur is bepleit aan de hand van de bij het rapport van DRZ gevoegde koerslijst van AutotelexPro.
Waardevermindering wegens schade
4.5.
De bewijslast ten aanzien van de schade rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte schade had. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s en schadecalculatie wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over de aard en omvang van de gestelde schade. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat weliswaar op de foto’s die bij het taxatierapport van belanghebbende zijn gevoegd krassen en schade aan de velgen zijn te zien, maar uit het taxatierapport en de foto’s volgt niet dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Dat geldt ook voor de overigens opgevoerde schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarom terecht geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schades zich voordoen bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld.
Hoogte naheffingsaanslag
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag niet te hoog is. Het beroep is daarom ongegrond.
Immateriëleschadevergoeding
4.7.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 29 november 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 27 mei 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zes maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond vijf maanden te lang heeft geduurd komt € 417 (5/6e deel) voor rekening van de inspecteur en € 83 (de rest) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding van € 500.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en een wegingsfactor 0,25 [4] , wat neerkomt op € 226,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed. Het verzoek om immateriëleschadevergoeding is weliswaar gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, maar de redelijke termijn was op de datum van dit arrest nog niet overschreden. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 417;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 83;
- veroordeelt de inspecteur en de Staat ieder tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 27 mei 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 47.500 – aftrek schade circa 86,7% x € 17.306,65.
2.Artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Vgl. HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9084 en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8572.
4.HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
5.HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1 en 7.1.2.