ECLI:NL:RBZWB:2025:2839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
23/10311
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 oktober 2023 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.370, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 31 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze tot € 4.149. Dit besluit is gebaseerd op de vaststelling van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van het voertuig, waarbij de rechtbank de koerslijst van Xray als leidend beschouwt.

Daarnaast heeft belanghebbende een verzoek ingediend voor een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met ongeveer 19 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 2.000 toe, waarvan € 1.894 voor rekening van de inspecteur en € 106 voor rekening van de Staat. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de naheffingsaanslag, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.370.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 25 november 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz R-klasse 350 CDI 4-matic 7p. met VIN-nummer [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 938.
3.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [B.V.] van 28 oktober 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 16.232, gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen. De taxateur heeft een schadebedrag van € 18.406,79 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 3.000.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 27 januari 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 18.504 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 5.308. Met dagtekening 22 oktober 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.370 aan verschuldigde Bpm.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd, de hoogte van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat.
Afschrijvingsmethode
4.1.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat alsnog rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens een defecte luchtvering. Belanghebbende stelt dat de luchtvering al defect was op het moment van het doen van aangifte maar dit zich pas twee weken daarna heeft geopenbaard. De waardevermindering hiervoor is niet meegenomen bij de taxatie en daar moet alsnog rekening mee worden gehouden.
4.3.
De rechtbank constateert dat belanghebbende pas in beroep het standpunt over de luchtvering heeft ingenomen en gegevens daarover heeft verstrekt. Bij de aangifte heeft hij daarvoor geen vermindering in aanmerking genomen en ook geen gegevens verstrekt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 maart 2025 [2] overwogen dat gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur alsnog zijn toegevoegd, door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen, niet alsnog op een later tijdstip kunnen worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen. De rechtbank neemt de waardevermindering voor de defecte luchtvering daarom niet mee.
4.4.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende aan de hand van het expertiseverslag en de foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De taxatiemethode vindt daarom geen toepassing op die grond en dus komt de rechtbank ook niet toe aan de stelling van de inspecteur dat het taxatierapport niet bruikbaar is.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat het voorgaande in beginsel met zich brengt dat de afschrijving moet worden bepaald aan de hand van de koerslijstmethode, waar belanghebbende zich voor dat geval (subsidiair) ook op heeft beroepen. Partijen houdt echter verdeeld of een geschikte uitdraai van een koerslijst is overlegd op basis waarvan de waarde kan worden bepaald of dat vanwege het ontbreken daarvan afschrijving aan de hand van de tabel moet plaatsvinden. De rechtbank gaat daar hieronder nader op in.
Toepassing koerslijst
4.6.
Belanghebbende beroept zich op de koerslijst van Xray zoals bij het rapport van DRZ is gevoegd. Belanghebbende stelt dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 122.736 uitgaande van een netto catalogusprijs van € 73.545, vermeerderd met 21% btw en een bruto Bpm van € 33.745 (tarief 2013). Belanghebbende heeft toegelicht dat deze historische nieuwprijs afwijkt van de koerslijst, omdat in de koerslijst ten onrechte bij de berekening een bruto Bpm van € 26.610 (tarief 2012) is gehanteerd. De handelsinkoopwaarde op basis van deze koerslijst bedraagt € 18.504.
4.7.
De inspecteur heeft gesteld dat de basisgegevens in deze koerslijst niet kloppen zodat niet van deze koerslijst kan worden uitgegaan. Daarbij heeft hij toegelicht dat de koerslijsten van AutotelexPro en Xray van elkaar verschillen en onduidelijk is wat de juiste waarden zijn.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat ter zitting voldoende duidelijk is toegelicht waardoor de verschillen worden veroorzaakt en dat belanghebbende daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat kan worden uitgegaan van de koerslijst van Xray die bij het taxatierapport van DRZ is gevoegd. Deze koerslijst van Xray gaat uit van een netto catalogusprijs van januari 2013, vermeldt de juiste bruto Bpm, maar in de berekening van de historische nieuwprijs is uitgegaan van het tarief dat gold in 2012. De rechtbank acht aannemelijk dat de verschillen met de koerslijst van AutotelexPro zijn ontstaan, doordat in die koerslijst is uitgegaan van de netto catalogusprijs van 1 oktober 2012, Bpm is berekend over de opties en in de berekening van de historische nieuwprijs is uitgegaan van het tarief dat gold in 2012. De rechtbank stelt de historische nieuwprijs vast op € 122.736 zoals door belanghebbende bepleit en verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023. [3] De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde vast op € 18.504 zoals ook uit deze koerslijst volgt.
Hoogte naheffingsaanslag
4.9.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 122.736 en de handelsinkoopwaarde op € 18.504. De historische bruto Bpm bedraagt € 33.745 zodat de verschuldigde Bpm € 5.087 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 938 voldaan zodat de naheffingsaanslag wordt verlaagd naar € 4.149.
Immateriële schadevergoeding
4.10.
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 3 november 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 12 mei 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 19 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 24 maanden heeft geduurd en daarmee 18 maanden te lang komt € 1.894 (18/19) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 106) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.149.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.149;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.894;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 106;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 12 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
2.ECLI:NL:HR:2025:310, r.o. 3.2.3.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.