ECLI:NL:RBZWB:2025:213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23/10648, 23/10649, 23/10650, 23/10651
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van aanslagen forensenbelasting en zuiveringsheffing door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar behandeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende over de jaren 2021 en 2022 aanslagen voor zowel zuiveringsheffing als forensenbelasting opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen forensenbelasting terecht zijn opgelegd, terwijl de beroepen tegen de aanslagen zuiveringsheffing niet-ontvankelijk worden verklaard. Belanghebbende, die eigenaar is van een woning in de gemeente Terneuzen, had bezwaar gemaakt tegen de forensenbelasting, maar de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de aanslagen op juiste wijze heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de zuiveringsheffing gegrond heeft verklaard, maar dat belanghebbende geen belang meer heeft bij de beroepen tegen deze aanslagen. De rechtbank wijst ook op een schending van het hoorrecht, maar past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe om het gebrek te passeren. De rechtbank verplicht de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.721 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10648, 23/10649, 23/10650, 23/10651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R.W. Jagtenberg),
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 september 2023 en 3 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het jaar 2021 op één aanslagbiljet een aanslag zuiveringsheffing en een aanslag forensenbelasting opgelegd. Over het jaar 2022, heeft de heffingsambtenaar een aanslag zuiveringsheffing en een aanslag forensenbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende wat betreft de zuiveringsheffing voor beide jaren gegrond verklaard. Daarbij heeft de heffingsambtenaar deze aanslagen verminderd tot en berekend naar 1 vervuilingseenheid. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende wat betreft de forensenbelasting voor beide jaren ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar heeft [naam] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2021 en 2022 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Ook beoordeelt zij of de beroepen tegen de aanslagen zuiveringsheffing ontvankelijk zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen forensenbelasting terecht aan belanghebbende opgelegd. De beroepen tegen de aanslagen zuiveringsheffing zijn
niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is eigenaar van de woning aan [adres] (de woning). De woning is het ouderlijk huis van belanghebbende. Zij heeft de woning als enig erfgename en rechtsopvolgster krachtens algemene titel verkregen. Belanghebbende stond in 2021 en 2022 niet in de woning of op een ander adres in de Gemeente Terneuzen ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

Overwegingen

Ontvankelijkheid van de beroepen tegen de aanslagen zuiveringsheffing
4. Ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat de aanslagen zuiveringsheffing over de jaren 2021 en 2022, na vermindering in bezwaar, niet langer in geschil zijn. De rechtbank zal de beroepen tegen de aanslagen zuiveringsheffing niet-ontvankelijk verklaren, nu belanghebbende aangeeft niet langer enig belang bij de beroepen te hebben. [1] Enig belang is ook in komende jaren niet te vinden.
Schending hoorrecht
4.1.
Belanghebbende stelt dat zij meermaals heeft verzocht om over de bezwaren te worden gehoord, maar dat dit ten onrechte achterwege is gebleven. Hierdoor is sprake van een schending van het hoorrecht, aldus belanghebbende.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift en ter zitting erkend dat belanghebbende gehoord had moeten worden en dit ten onrechte niet is gebeurd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar, belanghebbende heeft hierom ook niet verzocht. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wel ziet de rechtbank in de schending van het hoorrecht aanleiding om de heffingsambtenaar te verplichten het griffierecht te vergoeden en de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten voor de beroepsfase.
Zijn de aanslagen forensenbelasting opgelegd in strijd met Europees recht?
4.3.
Op grond van artikel 223, eerste lid van de Gemeentewet kan een gemeente forensenbelasting heffen. Forensenbelasting strekt ertoe om mensen die relatief veel in een gemeente verblijven of voor langere tijd een verblijfsruimte beschikbaar houden, maar geen ingezetene zijn van deze gemeente, mee te laten betalen aan voorzieningen in die gemeente.
In de Verordening forensenbelasting 2021 van de gemeente Terneuzen is bepaald dat van deze wettelijke mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. [2]
Is sprake van een toereikende wettelijke grondslag voor de heffing van forensenbelasting?
4.4.
Belanghebbende stelt dat artikel 223 van de Gemeentewet een ontoereikende wettelijke grondslag biedt voor de heffing van forensenbelasting, omdat artikel 223 van de Gemeentewet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 8 EVRM. Artikel 223 van de Gemeentewet vormt een ongerechtvaardigde inbreuk op het genot van haar eigendom en respect voor haar woning, in de zin van artikel 1 EP en artikel 8 EVRM. Artikel 223 van de gemeentewet is onvoldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar om een gerechtvaardigde inbreuk te maken op deze rechten. Doordat verschillende gemeenten heffen en anderen niet is tevens sprake van willekeur. Daarnaast is de heffing van forensenbelasting in strijd met artikel 1 EP wegens ontbrekende proportionaliteit op zowel regelniveau als individueel niveau.
4.5.
De rechtbank overweegt dat artikel 1 EP met zich meebrengt dat een inbreuk op het eigendomsrecht van artikel 1 EP door belastingheffing in beginsel wordt gerechtvaardigd door het bepaalde in het tweede lid van artikel 1 EP, dat uitdrukkelijk voorziet in een uitzondering voor – onder meer – belastingheffing. Voorts overweegt de rechtbank dat iedere maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, waaronder de heffing van belasting, een basis dient te hebben in het nationale recht, dat dit toepasselijke nationale recht voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar moet zijn in de uitoefening en vergezeld dient te gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid biedt tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die inbreuk.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 223 van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, voorziet in de grondslag voor de bevoegdheid van een gemeente om forensenbelasting te heffen. [3] De forensenbelasting is een directe belasting die wordt geheven van niet-ingezetenen, die door het beschikbaar houden van een woning voor minstens negentig dagen per jaar gebruik kunnen maken van gemeentelijke voorzieningen. De wettelijke grondslag voor de heffing van forensenbelasting en de daaruit voortvloeiende vrijheid van de gemeentelijke wetgever bij het bepalen van de heffingsgrondslag en van het tarief, brengt mee dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat het opleggen van de aanslagen forensenbelasting onverenigbaar is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM.
Dat niet alle gemeenten gebruik maken van de wettelijke grondslag om forensenbelasting te heffen, staat er niet aan in de weg dat de gemeentelijke wetgever in Terneuzen wel van deze wettelijke grondslag gebruik maakt en forensenbelasting heft.
Is sprake van proportionaliteit op regelniveau?
4.7.
Artikel 1 EP brengt voorts mee dat een inbreuk op het ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan als er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de daartoe in het algemeen belang gebruikte middelen en het legitieme doel dat daarmee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke verhouding (‘fair balance’) tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, komt aan de wetgever op het terrein van het belastingrecht een ruime beoordelingsvrijheid toe. Die marge wordt slechts overschreden als de wetgever een belastingmaatregel treft die elke redelijke grond ontbeert.
4.8.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid (‘wide margin of appreciation’) toekomt. Het voorzien in de algemene middelen van een gemeente door belastingheffing dient een legitiem doel in het algemeen belang. Het is – anders dan belanghebbende lijkt te verdedigen – niet vereist dat de opbrengst van de forensenbelasting een specifieke bestemming heeft en/of dat er een verband bestaat tussen de opbrengst van de belasting en de voor de gemeente verbonden kosten. Evenmin is vereist dat een verband moet bestaan tussen de mate van het profijt dat belanghebbende van gemeentelijke voorzieningen trekt enerzijds en het beloop van de door haar verschuldigde forensenbelasting. [4] De forensenbelasting betreft immers geen doelbelasting, maar een algemene belastingheffing. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een ontbrekende proportionaliteit op regelniveau.
Is sprake van een individuele excessieve last?
4.9.
Belanghebbende stelt dat in haar geval sprake is van een individuele excessieve last omdat sprake is van cumulatie van belastingen (forensenbelasting en onroerendezaakbelasting) en de forensenbelasting een veelvoud betreft van de geheven onroerende zaakbelasting. Ook al kunnen de forensenbelasting en onroerendezaakbelasting onafhankelijk van elkaar gezien rechtmatig zijn, leidt het gecombineerd effect van deze afzonderlijke heffingen, waarbij voor beide heffingen de waarde van de woning als grondslag wordt genomen, tot een individuele excessieve last, aldus belanghebbende.
4.10.
De rechtbank overweegt dat voor het aannemen van een redelijke verhouding tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten geen sprake is indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Van een individuele buitensporige last is sprake indien en voor zover deze last zich in het geval van de belastingplichtige sterker laat voelen dan in het algemeen. Of daarvan sprake is, hangt sterk af van de feiten en omstandigheden van het geval.
4.11.
De onroerendezaakbelasting, gebaseerd op artikel 220 van de Gemeentewet, wordt geheven vanwege het gebruik van een in de gemeente gelegen onroerende zaak. De forensenbelasting, gebaseerd op artikel 223 van de Gemeentewet, wordt geheven wegens het beschikbaar houden van een gemeubileerde woning, zijnde een onroerende zaak. De onroerendezaakbelasting en de forensenbelasting zijn twee verschillende belastingen met elk een eigen aard, die naast en onafhankelijk van elkaar kunnen worden geheven. Tot het heffen van beide belastingen kan de gemeenteraad zelfstandig beslissen. De tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 220 en 223 van de Gemeentewet bieden geen steun voor de stelling dat de wet niet toestaat dat ten aanzien van hetzelfde object of met de waarde van hetzelfde object als maatstaf naast elkaar onroerendezaakbelasting en forensenbelasting wordt geheven. Een dergelijk verbod is evenmin vervat in of af te leiden uit enige verdragsbepaling.
4.12.
Belanghebbende heeft onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat door de heffing van zowel onroerendezaakbelasting als forensenbelasting ten aanzien van hetzelfde object sprake is van individuele buitensporige last. Het enkele feit dat de geheven forensenbelasting ongeveer 8 keer meer is dan de onroerendezaakbelasting is daarvoor onvoldoende. De rechtbank merkt daarbij op dat het doel van de heffing van forensenbelasting in dit geval onbetwist is het generen van algemene middelen. Dat maakt dat de vergelijking van deze zaak met de kwestie die speelde in de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1178 niet opgaat. In die zaak stond immers vast dat de te heffen forensenbelasting fors was verhoogd ten behoeve van het reguleren van de woningmarkt. Gelet op voorgaande is in het geval van belanghebbende geen sprake van een individuele excessieve last.
Is de aanslag forensenbelasting terecht opgelegd?
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een gemeubileerde woning, die belanghebbende op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf beschikbaar houdt. Belanghebbende stelt zowel in [plaats 1] als in [plaats 2] hoofdverblijf te houden. Dat volgens de forensenbelasting maar één woning als hoofdverblijf kan worden aangemerkt, is in strijd met artikel 8 EVRM, aldus belanghebbende.
4.14.
Artikel 8 EVRM geeft het recht op respect voor, onder meer, de woning van belanghebbende. Geen inmenging van het enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht is toegestaan anders dan bij wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk te achten belang van onder meer het economische welzijn van het land.
4.15.
De rechtbank overweegt dat de wetgever in formele zin heeft voorzien in een wettelijke grondslag voor de heffing van forensenbelasting en de gemeentelijke wetgever heeft de heffing van forensenbelasting noodzakelijk geacht voor het economische welzijn van haar gemeente. Dat betekent dat de heffing van forensenbelasting, voor zover de heffing al een inbreuk maakt op het door artikel 8 EVRM beschermde recht, naar het oordeel van de rechtbank onder het bereik van artikel 8, tweede lid EVRM valt.
4.16.
Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Belanghebbende is in [plaats 1] ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Het is dan aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat zij haar hoofdverblijf in [plaats 2] heeft. Belanghebbende is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Zij verblijft doorgaans in haar woning in [plaats 1] en de enkele omstandigheid dat de woning in [plaats 2] haar ouderlijk huis is, is onvoldoende om aan te nemen dat de woning in [plaats 2] (ook) haar hoofdverblijf is. Dat betekent, nu niet in geschil is dat de woning gemeubileerd is en dat deze voor meer dan 90 dagen per jaar aan belanghebbende ter beschikking staat, dat aan de voorwaarden voor het heffen van forensenbelasting is voldaan.
4.17.
De namens belanghebbende ter zitting naar voren gebrachte stelling dat zij na het overlijden van haar moeder, als rechtsopvolger onder algemene titel ook als inwoner van [plaats 2] moet worden beschouwd, zodat zij alleen al daarom (ook) als inwoner van [plaats 2] moet worden beschouwd, kan de rechtbank niet volgen. Zoals zowel belanghebbende als haar gemachtigde wel moeten weten, heeft de rechtsfiguur van rechtsopvolging onder algemene titel slechts effecten voor vermogensrechten.
4.18.
Al het voorgaande betekent dat de aanslagen forensenbelasting over de jaren 2021 en 2022 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Schadevergoeding
4.19.
Belanghebbende verzoekt op grond van artikel 8:88 van de Awb vergoeding van de door hem geleden schade. Op een procedure zoals deze is artikel 8:88 van de Awb van toepassing. Op grond van dat artikel is veroordeling tot betaling van schadevergoeding alleen mogelijk als er sprake is van een onrechtmatig besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is, nu het beroep ongegrond is, geen sprake van een onrechtmatig besluit. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2021 en 2022 gehandhaafd blijven. Omdat sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
5.1.
Daarnaast zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 1.5, vanwege het aantal samenhangende zaken. De kosten die belanghebbende heeft gemaakt in de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat in de bezwaarfase geen sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand waarvoor in het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht in vergoeding wordt voorzien. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 2.721. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [5]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in de zaken met nummers BRE 23/10649 en BRE 23/10651 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen in de zaken met nummers BRE 23/10648 en BRE 23/10650 ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.721 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van F. de Jong, griffier, op 24 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, r.o. 3.4.2.
2.Artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting 2021 is gelijkluidend aan artikel 223 van de Gemeentewet.
3.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:648.
4.Hoge Raad 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AX0678.
5.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ.