In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 april 2025, worden de beroepen van belanghebbende, een BV, tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, één voor de periode van 15 februari 2019 tot en met 31 december 2019 ter hoogte van € 9.534 en een tweede voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 ter hoogte van € 9.437. Daarnaast waren er vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 2.383 en € 3.302, alsook verzuimboetes en belastingrente. De rechtbank heeft de beroepen op 26 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was en de inspecteur vertegenwoordigd werd door meerdere gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, maar ziet aanleiding om de boetes te verminderen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voorbelasting op de facturen van een andere BV in aftrek kan worden gebracht. De inspecteur heeft overtuigend aangetoond dat de facturen vals zijn en dat er geen diensten zijn verricht. De rechtbank vermindert de boetes tot € 1.405 voor de naheffingsaanslag 2019 en € 2.241 voor de naheffingsaanslag 2020, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 730 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 april 2024.