ECLI:NL:RBZWB:2025:1965

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/11584
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 10 november 2023. De inspecteur had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd van € 1.601 en € 10 belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee andere gemachtigden.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn van bijna 45 maanden. De rechtbank wijst erop dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, en dat de overschrijding volledig voor rekening van de inspecteur komt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent belanghebbende een schadevergoeding toe en vergoedt ook de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, en openbaar gemaakt op 7 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.601 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 10 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting haar standpunt ten aanzien van de deskundigheid en onafhankelijkheid van DRZ ingetrokken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Belanghebbende heeft evenwel recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Alfa Romeo Stelvio 2.2d Super met VIN [VIN-nummer] (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 28 december 2017 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van JB Taxaties B.V. Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto respectievelijk € 61.403, € 10.525 en € 31.500. In het taxatierapport is een schadebedrag opgenomen van € 17.661,01 waarvan € 17.500 ten laste van de handelsinkoopwaarde gebracht zodat de handelsinkoopwaarde na schade is vastgesteld op € 14.000.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 68.200 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 29.166 op basis van Xray. Verder heeft DRZ schade geconstateerd van € 3.193 waarvan 82%, zijnde € 2.619 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde. De handelsinkoopwaarde bedraagt na schade € 26.547.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en de bruto historische Bpm van DRZ ten grondslag gelegd van de naheffingsaanslag.

Motivering

Waardevermindering in verband met schade
4.4.
Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat bij de hertaxatie ten onrechte nauwelijks schade is gecalculeerd. Volgens belanghebbende dient 100% van de schade in mindering te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde gelet op de kilometerstand van de auto van 36.573 kilometer en het type auto. Verder wijst belanghebbende naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld ten aanzien van acceptabele gebruiksschade.
4.5.
De inspecteur betwist dat sprake is van meer schade dan waar al rekening mee is gehouden in de naheffingsaanslag. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur en de rechtbank zijn niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om 100% van de geconstateerde schade in aanmerking te nemen.
Herleidingsmethode
4.7.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023. [2]
Belastingrente
4.8.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Immateriële schadevergoeding
4.9.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.10.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 9 juli 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 7 april 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 45 maanden verstreken.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 21 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 29 maanden heeft geduurd en daarmee 23 maanden te lang, komt de overschrijding volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.000.
5.1.
Omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en wegingsfactor 0,25 [3] , derhalve € 226,75. Tevens krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding is gedaan vóór het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 en de redelijke termijn op die datum ook was overschreden. [4] De inspecteur moet deze kosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.