ECLI:NL:RBZWB:2025:189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/4096
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag voor de belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 24.563, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt het beroep dat op 4 december 2024 is behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee inspecteurs. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met bijna 8 maanden is overschreden. Belanghebbende krijgt een schadevergoeding van € 1.000 toegewezen, evenals een vergoeding voor proceskosten en griffierecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst de schadevergoeding en proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/4096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. [naam], [bedrijf] B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 24.563 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan [bedrijf] B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Belanghebbende heeft evenwel recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Lamborghini Urus 4.0 V8 (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 30 maart 2021 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van Euroexpertise van 17 september 2021. Hieruit volgt een kilometerstand van 1.800 km. De taxateur heeft de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 146.315 gebaseerd op referentievoertuigen verminderd met een correctie € 3.800 in verband met een niet gecontroleerde tellerstand zodat de handelsinkoopwaarde € 142.515 bedraagt. Verder heeft de taxateur de historische nieuwprijs vastgesteld op € 302.756. De bruto historische Bpm is vastgesteld op € 77.534 en de verschuldigde Bpm op € 36.495.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 351.567, welke is gebaseerd op eigen marktonderzoek. Verder heeft DRZ de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 289.840, de bruto historische Bpm op € 77.534 en de verschuldigde Bpm op € 63.920, waarbij de afschrijving 17,56% bedraagt.
4.3.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag gebaseerd op de forfaitaire tabel waarbij de historische nieuwprijs is vastgesteld op € 351.567 en de handelsinkoopwaarde op € 289.840. De afschrijving volgens de tabel bedraagt 21,25%.

Motivering

Forfaitaire tabel per 1 juli 2023
4.4.
Belanghebbende is primair van mening dat de toegepaste tabel verouderd [1] is en niet voldoet aan het EU-recht [2] . De inspecteur is het niet eens met dit standpunt van belanghebbende.
4.5.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar stelling dat voor de berekening van de afschrijving de forfaitaire tabel moet worden toegepast die geldt per 1 juli 2023. De vaststelling van de (percentages van de) forfaitaire afschrijvingstabel is voorbehouden aan de regelgever en niet aan de rechter. Het is de keuze van de regelgever om de nieuwe tabel niet eerder dan 1 juli 2023 in werking te laten treden. De rechtbank ziet geen reden om daar in dit individuele geval van af te wijken. Het arrest Gomes Valente waar belanghebbende naar verwijst, doet hier niet aan af.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat - marktonderzoek
4.6.
Belanghebbende doet een beroep op het door haar taxateur uitgevoerde marktonderzoek ter vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door belanghebbende betoogde handelsinkoopwaarde niet bruikbaar. De handelsinkoopmarge is niet voldoende onderbouwd en ook is niet onderbouwd in hoeverre de referentieauto’s vergelijkbaar zijn en of rekening is gehouden met verschillen met de auto. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende aan de hand van haar taxatierapport de door haar gestelde waarde, tegenover de door inspecteur gemotiveerd betwiste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, niet aannemelijk heeft gemaakt. De stelling van belanghebbende kan daarom niet leiden tot een hoger afschrijvingspercentage.
4.8.
Meer subsidiair stelt belanghebbende dat voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2021 [3] , dient te worden uitgegaan van het referentievoertuig met de laagste handelsinkoopwaarde uit het rapport van DRZ. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bedraagt dan € 263.124.
4.9.
De rechtbank volgt deze stelling van belanghebbende niet. Indien er geen identiek referentievoertuig is, is de gemiddelde waarde van meerdere referentievoertuigen als uitgangspunt een redelijke benadering van de laagste waarde van een vergelijkbare auto. Voormelde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden leidt de rechtbank, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2021 [4] en de daaraan voorafgaande uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 30 december 2020 [5] , niet tot een ander oordeel.
Immateriële schadevergoeding
4.10.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.11.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 17 mei 2022 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 15 januari 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 32 maanden verstreken.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 8 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 14 maanden heeft geduurd en daarmee 8 maanden te lang, komt de overschrijding volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000.
5.1.
Omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en wegingsfactor 0,25 [6] , derhalve € 226,75. Tevens krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed omdat het verzoek om een immateriële schadevergoeding is gedaan vóór het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [7] De inspecteur moet deze kosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 15 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl
.Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zij verwijst naar het besluit van 2 december 2022, nr. 2022-0000289823, Staatscourant 27 december 2022, nr. 33377, zie artikel 14, onder C.
2.HvJ EG van 22 februari 2001 (Gomes Valente), ECLI:EU:C:2001:109, r.o. 23.
6.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
7.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567