In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag voor de belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 24.563, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt het beroep dat op 4 december 2024 is behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee inspecteurs. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met bijna 8 maanden is overschreden. Belanghebbende krijgt een schadevergoeding van € 1.000 toegewezen, evenals een vergoeding voor proceskosten en griffierecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst de schadevergoeding en proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.