Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
26 oktober 2021 als gevolg van toepassing van de kostendelersnorm, omdat eiseres niet woonachtig was op het opgegeven adres, maar bij haar zus.
1 november 2021 wegens toepassing van de kostendelersnorm en dat de als gevolg hiervan teveel betaalde bijstandsuitkering gedeeltelijk van haar wordt teruggevorderd over de periode van 1 september 2016 tot 1 november 2021 tot een bedrag van € 6.176,24 bruto.
€ 4.548,64 = € 2.274,32). Voorts moet een boete bij normale verwijtbaarheid in 12 maanden kunnen worden voldaan waardoor de boete is gemaximeerd op 12 maal € 60,83 = € 729,97. Er is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn (artikel 5:51, eerste lid, van de Awb) waardoor de boete niet hoeft te worden gematigd.
31 december 2019 niet heeft gemeld en zij bij haar zus woonde in de periode van
1 juni 2021 tot en met 26 oktober 2021.
3 april 2024 met de mededeling dat deze bij het besluit zijn meegewogen is onvoldoende, te meer omdat in die procedure een minder strenge bewijsmaatstaf geldt.
Conclusie en gevolgen:
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,00 aan proceskosten van eiseres.