ECLI:NL:RBZWB:2024:2343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
BRE 22/4869 PW en BRE 23/2846 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.E. Vriends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot verblijf in het buitenland en kostendelersnorm

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2024, wordt de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, die haar bijstandsuitkering had herzien en teruggevorderd op basis van de Participatiewet. Het college stelde dat eiseres in 2016, 2017 en 2019 langer dan 28 dagen in het buitenland had verbleven en dat zij in de periode van 1 juni 2021 tot 1 november 2021 bij haar zus had gewoond, waardoor de kostendelersnorm van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij bij haar zus verbleef. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond, wat betekent dat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtmatig waren. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de verplichting om alle relevante feiten te melden op eiseres rustte, en dat het college op basis van de beschikbare informatie en verklaringen van eiseres tot de conclusie kon komen dat de bijstandsuitkering herzien moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4869 PW en BRE 23/2846 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

gemachtigde: mr. B. Çiçek,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 12 april 2022 (primair besluit I) heeft het college eiseres meegedeeld dat de in 2016, 2017 en 2019 gedeeltelijk ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering als gevolg van langer verblijf dan 28 dagen in het buitenland van haar wordt teruggevorderd, evenals de ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2021 tot en met 26 oktober 2021 als gevolg van toepassing van de kostendelersnorm.
1.2.
Met het besluit van 11 oktober 2022 (primair besluit II) heeft het college eiseres meegedeeld dat haar bijstandsuitkering over diverse perioden in 2016, 2017 en 2018 wordt herzien wegens te lang verblijf in het buitenland, alsmede over de periode van 1 juni 2021 tot 1 november 2021 wegens toepassing van de kostendelersnorm en dat de als gevolg hiervan teveel betaalde bijstandsuitkering gedeeltelijk van haar wordt teruggevorderd over de periode van 1 september 2016 tot 1 november 2021 tot een bedrag van € 6.176,24 bruto. Ook heeft het college besloten dit bedrag te verrekenen met de bijstandsuitkering met een aflossingsbedrag van € 55,09 per maand.
1.3.
Met de bestreden besluiten van 14 september 2022 (bestreden besluit I) en 5 april 2023 (bestreden besluit II) op de bezwaren van eiseres is het college bij die besluiten gebleven.
1.4.
Het beroep tegen bestreden besluit I is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 22/4869 PW. Het beroep tegen bestreden besluit II is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 23/2846 PW.
1.5.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 februari 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. S.S. Hyder en
[naam] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft herzien en teruggevorderd over de periode van 1 juni 2021 tot 1 november 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Totstandkoming van het besluit

4. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Het opgegeven uitkeringsadres is [adres 1] in [plaats] . Het college is een onderzoek gestart naar aanleiding van een signaal dat eiseres niet op haar adres zou verblijven. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiseres in 2016, 2017 en 2019 te lang in het buitenland is geweest en in 2021 een lange periode in de woning van haar zus heeft verbleven op het [adres 2] in [plaats] . Het college heeft daarop de primaire besluiten genomen en deze in de bezwaarfase gehandhaafd.

Overwegingen

Herziening
5. Niet in geschil is de herziening van de bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland langer dan de toegestane 28 dagen per jaar in 2016, 2017 en 2019. Eiseres bestrijdt alleen dat de kostendelersnorm op haar uitkering van toepassing is in de periode van 1 juni 2021 tot en met 26 oktober 2021.
5.1.
De rechtbank overweegt dat het besluit tot herziening van bijstand voor eiseres een belastend besluit is, waarbij het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het college rust.
5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had in dezelfde woning als twee andere meerderjarige personen, namelijk in de woning op het adres van haar zus en diens partner. Daarom was op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet, bezien in samenhang met artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet, de zogenoemde kostendelersnorm voor een drie persoonshuishouden op haar bijstandsuitkering van toepassing. Aan de herziening over de periode van 1 juni 2021 tot 1 november 2021 ligt ten grondslag dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geschonden omdat zij dit niet bij het college heeft gemeld.
5.3.
Eiseres voert aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf had bij haar zus. Eiseres stelt dat zij het hoofdverblijf en zwaartepunt van haar leven nog steeds had in haar eigen woning op het uitkeringsadres en niet bij haar zus. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij in genoemde periode weliswaar veel bij haar zus verbleef, maar dat zij ook weer naar haar eigen woning terugkeerde.
5.4.
De rechtbank overweegt dat voor het antwoord op de vraag waar betrokkene woonplaats heeft, bepalend is waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [1]
5.5.
Het college heeft aan de herziening de eigen verklaring van eiseres tegenover de sociale recherche, de waarnemingen en de (pogingen tot) huisbezoek ten grondslag gelegd.
5.5.1.
Op 13, 18 en 20 oktober 2021 heeft het college geprobeerd om een (onaangekondigd) huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres. Er werd niet opengedaan.
5.5.2.
Op 18 oktober 2021 had eiseres om 16.00 uur een afspraak in [wijkcentrum] in [plaats] . Rapporteur besloot vooraf en achteraf aan deze afspraak waarnemingen bij de woning van eiseres en bij het Wijkcentrum te verrichten. Daaruit bleek dat eiseres niet vanaf haar eigen adres naar het Wijkcentrum is vertrokken en dat zij vanaf het Wijkcentrum is vertrokken met een auto met [kenteken] die op naam van haar zus staat. Deze auto stond later geparkeerd in de omgeving van het huis van haar zus.
5.5.3.
Op 20 oktober 2021 heeft de rapporteur een uitnodiging voor een volgend gesprek op 25 oktober 2021 in de brievenbus gedaan. De rapporteur heeft ook nu door middel van waarneming geconstateerd dat eiseres niet vanaf haar eigen adres naar het gesprek is gegaan, maar vanaf het adres van haar zus en met de auto met [kenteken] . Tijdens het gesprek heeft eiseres op vragen van de rapporteur niet de waarheid verteld over waar vandaan en hoe ze naar het gesprek is gekomen. Eiseres verklaarde namelijk dat ze van haar eigen woning met de bus was gekomen. Toen ze hiermee door de rapporteur werd geconfronteerd, verklaarde eiseres dat ze sinds ongeveer vijf maanden bij haar zus woont en dat haar dochter op haar adres woont. Als reden hiervoor gaf eiseres op dat haar dochter verblijft op haar adres, omdat zij alleen moet zijn en weinig prikkels verdraagt. Eiseres verklaarde dat zijzelf depressief is en niet alleen mag zijn en daarom verblijft bij haar zus. Zij helpt mee in het huishouden en doet boodschappen. Zij doet haar eigen was meestal in het huis van haar zus. Haar zus kookt en doet ook boodschappen. Zij betaalt voor de benzine als ze de auto leent. Eiseres gaf vervolgens aan dat zij niet in staat was dit aan het college door te geven omdat ze ziek is. Zij kon geen mensen spreken.
5.5.4.
Op 25 oktober 2021 na afloop van het gesprek heeft een huisbezoek op het uitkeringsadres plaatsgevonden. Eiseres was tijdens het huisbezoek aanwezig en heeft de woning getoond. Tijdens het huisbezoek werd ook de dochter van eiseres (slapend in bed) aangetroffen. Er lagen diverse spullen van de dochter, zoals haar paspoort, in de woning.
5.5.5.
Op 3 november 2021 heeft een gesprek met de rapporteur plaatsgevonden over het verblijf buitenland. Tijdens dat gesprek heeft eiseres ten aanzien van haar hoofdverblijf meegedeeld dat ze sinds 27 oktober 2021 weer in haar eigen woning verblijft.
5.5.6.
Op zitting heeft eiseres verklaard dat zij in de periode van vijf maanden af en toe naar haar zus ging omdat zij vanwege angstklachten niet alleen kon zijn. Verder heeft zij verklaard dat zij veel bij haar zus verbleef, maar ook weer terugkeerde naar haar eigen woning. Haar dochter heeft af en toe rust nodig en gaat dan weer terug naar haar eigen kamer. Eiseres heeft aangegeven dat zij destijds iets anders heeft verklaard, omdat zij als gevolg van medicijngebruik niet goed kon nadenken. Dat laatste was ook reden om bij haar zus te zijn.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college mocht uitgaan van de op 25 oktober 2021 tegenover de rapporteur (medewerker handhaving) afgelegde en ondertekende verklaring van eiseres dat zij de laatste vijf maanden bij haar zus woonde en dat haar dochter in haar woning op het uitkeringsadres verbleef. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:469. Wat eiseres op de zitting heeft verklaard is onvoldoende om te twijfelen aan haar eerder afgelegde verklaring. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres in de bezwaarfase haar verklaring niet heeft bestreden. Haar verklaring wordt ook bevestigd door de verrichte waarnemingen ten tijde van het onderzoek in oktober 2021 en door het feit dat eiseres bij de diverse pogingen tot een huisbezoek niet thuis was. Tenslotte heeft eiseres op 3 november 2021 tegenover de rapporteur verklaard dat ze sinds 27 oktober 2021 weer in haar eigen woning verblijft. Die verklaring veronderstelt dat zij daarvoor niet in haar eigen woning verbleef. Dat eiseres in een moeilijke periode steun zocht bij haar zus is begrijpelijk maar is voor de beoordeling niet van belang. Het gaat hier om de feitelijke situatie.
5.7.
Op eiseres rust de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden door niet bij het college te melden dat zij in de periode waar het hier om gaat op een ander adres verbleef dan het uitkeringsadres.
5.8.
Als gevolg van daarvan heeft eiseres in de periode in geding een te hoge uitkering ontvangen. De kostendelersnorm had moeten worden toegepast omdat eiseres de kosten kon delen met haar zus en diens partner. Het college heeft terecht de bijstandsuitkering herzien.
Terugvordering
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat het college verplicht was tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over te gaan. Het terugvorderingsbedrag als gevolg van toepassing van de kostendelersnorm bedraagt € 3.159,14 bruto. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de terugvordering aangevoerd. Ter zitting is meegedeeld dat geen beroep wordt gedaan op dringende redenen. Eiseres heeft inmiddels per 1 november 2022 met het college een terugbetalingsregeling getroffen die zij kan nakomen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 3 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken en hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e van de Participatiewet bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Het tweede lid bepaalt dat de belanghebbende het bijstandverlenend orgaan desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling.
In artikel 19a van de Participatiewet is bepaald welke personen van 27 jaar of ouder, die in dezelfde woning als de belanghebbende hoofdverblijf hebben, als kostendelende medebewoner worden beschouwd.
In artikel 22a, eerste lid van de Participatiewet is bepaald dat indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende is:
40% + Ax30%x B
A
Hierbij staat:
•A voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij gehuwd is; en
•B voor de norm, bedoeld in artikel:
a.21, onderdeel b, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is;
b.22, onderdeel c, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is en zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
c.22, onderdeel b, indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038.